
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RVS:2021:4
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 06-01-2021
- Datum publicatie
- 13-01-2021
- Zaaknummer
-
202004068/1/V2
- Formele relaties
-
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:4500, Meerdere afhandelingswijzen
- Rechtsgebieden
-
Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Bij besluit van 13 juli 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
202004068/1/V2.
Datum uitspraak: 6 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 14 juli 2020 in zaak nr. 19/8325 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De staatssecretaris betoogt in hoger beroep terecht dat, waar het gaat om gezinshereniging tussen een ouder en zijn in Nederland verblijvende meerderjarige kind, het economische welzijn van de Nederlandse staat moet meewegen in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Dit laat echter onverlet dat artikel 8 van het EVRM de staatssecretaris er toe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen dat algemene belang. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de staatssecretaris dat in deze zaak onvoldoende gedaan.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van
€ 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2021
572-915.