
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RVS:2020:764
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 17-03-2020
- Datum publicatie
- 25-03-2020
- Zaaknummer
-
202000795/1/V3
- Formele relaties
-
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2020:321, Bekrachtiging/bevestiging
- Rechtsgebieden
-
Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Bij besluit van 15 januari 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
202000795/1/V3.
Datum uitspraak: 17 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 27 januari 2020 in zaak nr. NL20.1264 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 27 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.B. Kleerekooper, advocaat te Hoenderloo, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting niet heeft geschonden, maar deze klacht leidt niet tot vernietiging van de uitspraak. Een schending van de inspanningsverplichting betekent niet dat de maatregel van bewaring daarom al onrechtmatig is. Er is namelijk nog ruimte voor een belangenafweging (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1548). In dit geval valt de belangenafweging uit in het voordeel van de staatssecretaris aangezien de vreemdeling de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering van de maatregel niet heeft betwist. Daaruit volgt dat er een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook is van belang dat de inspanningsverplichting slechts gedurende twee weken van de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling heeft bestaan en dat de staatssecretaris op de dag nadat de vreemdeling in vreemdelingenbewaring is gesteld met de overdracht van de vreemdeling is begonnen.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Lange w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2020
47-945.