
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RVS:2020:1032
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 08-04-2020
- Datum publicatie
- 08-04-2020
- Zaaknummer
-
202001915/1/V1
- Rechtsgebieden
-
Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Bij besluit van 19 februari 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen. In zijn grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat overdracht aan Italië op dit moment niet kan plaatsvinden niet afdoet aan de rechtmatigheid van het besluit.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
JV 2020/89
NJB 2020/1215
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
202001915/1/V1.
Datum uitspraak: 8 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2020 in zaak nr. NL20.4526 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 18 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Erik, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft het asielverzoek van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling daarvan (artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening, PB 2013, L 180).
Deze uitspraak gaat over het feit dat op dit moment geen overdrachten naar Italië plaatsvinden vanwege de uitbraak van het coronavirus.
2. Wat de vreemdeling in de eerste, tweede, derde en vijfde grief heeft aangevoerd leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. In zijn vierde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat overdracht aan Italië op dit moment niet kan plaatsvinden niet afdoet aan de rechtmatigheid van het besluit. Hij wijst op een circular letter van de Italiaanse autoriteiten van 25 februari 2020, waaruit blijkt dat vanwege het coronavirus overdrachten aan Italië op dit moment niet worden uitgevoerd. Volgens hem valt ook niet te verwachten dat deze situatie op korte termijn zal veranderen. Omdat het besluit van de staatssecretaris dus niet kan worden uitgevoerd, kan het niet in stand blijven, zo stelt de vreemdeling.
3.1. De omstandigheid dat de overdracht op dit moment niet kan worden uitgevoerd is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen.
De grief faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020
574.