
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RVS:2006:AY8070
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 06-09-2006
- Datum publicatie
- 13-09-2006
- Zaaknummer
-
200605567/2
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Voorlopige voorziening
- Inhoudsindicatie
-
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft verweerder krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater op het oppervlakte water vanuit haar inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
200605567/2.
Datum uitspraak: 6 september 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap "Waterschap Noorderzijlvest",
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2006 heeft verweerder krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het lozen van bedrijfsafvalwater op het oppervlakte water vanuit haar inrichting op het perceel [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 27 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2006, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 augustus 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. Baron-van der Leest en ing. Chr. Lèfas, ambtenaren van het waterschap, zijn verschenen.
Voorts zijn vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. ing. G.J.R. Georg en drs. A.J. de Boer en het college van gedeputeerde staten van Groningen, vertegenwoordigd door M.J. Hopma en ing. W.J.W. Snippe, ambtenaren van de provincie, als partij gehoord .
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker voert aan te vrezen voor ontoelaatbare vervuiling van het oppervlaktewater.
2.2.1. Verweerder voert aan dat in de vergunning afdoende lozingsvoorschriften en maatregelen zijn opgenomen om de verontreiniging van het oppervlakte water te voorkomen. Hij stelt dat hierbij alle geldende wettelijke bepalingen en richtlijnen in acht zijn genomen en dat er een adequate belangenafweging heeft plaatsgevonden.
2.2.2. De Voorzitter overweegt dat noch uit hetgeen verzoeker heeft aangevoerd noch anderszins gebleken is dat in het bestreden besluit onvoldoende maatregelen ter voorkoming van verontreiniging van het oppervlakte water zijn opgenomen. Naar het oordeel van de Voorzitter is niet gebleken dat er valt te vrezen voor ontoelaatbare vervuiling van het oppervlaktewater. Het verzoek treft geen doel.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006
315.