
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RVS:2005:AT6150
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 20-05-2005
- Datum publicatie
- 25-05-2005
- Zaaknummer
-
200503271/2
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Voorlopige voorziening
- Inhoudsindicatie
-
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van de desbetreffende inrichting gelegen aan de [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 2 maart 2005 ter inzage gelegd.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
200503271/2.
Datum uitspraak: 20 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Overbetuwe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van de desbetreffende inrichting gelegen aan de [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 2 maart 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 13 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 mei 2005, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Polman, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en L.J.M. Auwens, gemachtigde, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het onderhavige geschil is gericht op de vraag of het onderhavige bedrijf en het op het naastgelegen perceel [locatie 2] gelegen bedrijf [partij] tezamen één inrichting vormen in de zin van artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer.
2.2.1. Gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De Voorzitter is van oordeel dat in hetgeen door verzoeker is aangevoerd thans geen spoedeisend belang is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat de inrichting feitelijk nog niet is opgericht en de bouwvergunning weliswaar is aangevraagd, maar de procedure tot verlening daarvan nog niet is afgerond. Gelet op het vorenstaande kan vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang het verzoek om een voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking komen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Drouen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2005
375.