
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RVS:2001:AB2728
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 11-07-2001
- Datum publicatie
- 19-07-2001
- Zaaknummer
-
200003473/1
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
-
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Raad
van State
200003473/1.
Datum uitspraak: 11 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 16 juni 2000 in het geding tussen:
[aangeschrevene], wonend te [woonplaats]
en
burgemeester en wethouders van Voerendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 1999, verzonden 24 juni 1999, hebben burgemeester en wethouders van Voerendaal (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van [aangeschrevene] (hierna: [aangeschrevene]) om bestuursdwang toe te passen terzake van de zonder de vereiste bouwvergunning gebouwde uitbreiding van de woning [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 1999, verzonden 18 november 1999, hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 juni 2000, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 december 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant, [aangeschrevene] en burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2001, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. [familielid], advocaat te [plaats], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. drs. G.J.J. van den Hof, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [aangeschrevene], bijgestaan door
mr. R.M.M.M. Schreuders, advocaat te Voerendaal.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan is dat alleen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het bestuursorgaan van bestuursdwang kan afzien als er concreet zicht bestaat op legalisering. Zijns inziens kunnen daartoe ook andere omstandigheden van belang zijn en zijn deze in dit geval aanwezig.
2.2. Aan hun besluit van 18 oktober 1999 om niet handhavend op te treden hebben burgemeester en wethouders ten grondslag gelegd de enkele omstandigheid dat er zicht is op legalisering van de illegale situatie. Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank terecht en op goede gronden tot de slotsom gekomen dat er ten tijde van het nemen van dat bestreden besluit geen concreet zicht daarop was. Hetgeen is aangevoerd omtrent de redenen van vertraging van de legalisering, leidt niet tot een ander oordeel. Omdat uit dien hoofde derhalve geen bijzonder geval aanwezig is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien dat besluit niet gedragen wordt door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Het betoog van appellant, dat in dit geval andere redenen aanwezig zijn die tot het oordeel dienen te leiden dat sprake is van een bijzonder geval, moet aan de orde worden gesteld in het kader van de nieuwe beslissing op bezwaar die burgemeester en wethouders dienen te nemen. Dat betoog kan niet afdoen aan de juistheid van het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de door [aangeschrevene] gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Voerendaal in de door [aangeschrevene] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 1533,05, waarvan een gedeelte groot ƒ 1.420,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Voerendaal te worden betaald aan [aangeschrevene].
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2001
27-157.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,