
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7224
- Instantie
- Rechtbank Zutphen
- Datum uitspraak
- 12-09-2012
- Datum publicatie
- 12-09-2012
- Zaaknummer
-
06/922002-11
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Twee mede-eigenaren van een destijds in Lochem gevestigd autobedrijf zijn vrijgesproken van het onjuist doen van belastingaangiftes. De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig bewijs is waaruit blijkt dat verdachten daadwerkelijk bij BTW-fraude betrokken zou zijn geweest. Verdachtes betrokkenheid is gebaseerd op aannames die zijn gedaan op uit onderzoek verkregen gegevens, maar deze gegevens bieden geen aanknopingspunten voor de slotsom dat verdachte daar daadwerkelijk bij betrokken is geweest. Enkele mogelijk in het nadeel van verdachte uit te leggen tapgesprekken leiden evenmin tot ondubbelzinnig wettig bewijs. De rechtbank heeft ook geen overtuiging bekomen, nu verdachte ter zitting met goede argumenten uiteen heeft gezet dat de prijs die zijn bedrijf betaalde voor de geïmporteerde auto’s een reële handelsprijs was, zodat hij geen argwaan hoefde te krijgen bij het horen van die – ten opzichte van de oorspronkelijk genoemde vraagprijs – substantieel lagere prijs.
De officier van justitie had tijdens de inhoudelijk behandeling reeds verzocht de verdachte vrij te spreken en de raadsman had ook vrijspraak bepleit. Zie uitspraak LJN BX7226 voor medeverdachte.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
FutD 2012-2355
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/922002-11
Uitspraak d.d.: 12 september 2012
Tegenspraak / dip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte A],
geboren te [plaats, 1968],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. Steenbergen, advocaat te Epe
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 augustus 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Carconcern [bedrijf verdachten] BV, vanaf 8 oktober 2009 genaam [bedrijf naam B verdachten] BV,
in inder geval de rechtspersoon ingeschreven in het handelsregister van de
Kamers van koophandel onder dossiernummer [nummer], op een of meer
verschillende tijdstippen in de periode april 2007 tot en met december 2007,
in de gemeente(n) Doetinchem, Winterswijk en/of Apeldoorn en/of (elders) in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of met een
of meer natuurlijke personen, althans alleen,
als ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over het eerste, tweede en/of derde kwartaal van 2007
en/of over de maand oktober 2007 en/of de maand november 2007,
onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de inspecteur der belastingen/De
Belasting Oost/kantoor Winterswijk/De Belastingdienst,
terwijl die feiten/dat feit er (telkens)toe strekte(n) dat te weinig belasting
wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid (telkens) hierin bestaan, dat in
de digitale aangiften(n) van die kwartalen/dat kwartaal en/of die maand(en)
(telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting en/of een te laag bedrag aan
te betalen omzetbelasting en/of ten onrechte een bedrag aan terug te ontvangen
omzetbelasting was vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, verdachte, al dan niet in vereniging met een of
meer rechtspersonen en/of met een of meer anderen en/of al dan niet via een
andere rechtspersoon tot bovenomschreven strafbare feiten/strafbaar feit
opdracht heeft gegeven dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan
bovenomschreven verboden gedraging(en);
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, worden deze bij een bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding van het onderzoek
Door de belastingdienst/FIOD zijn opsporingsonderzoeken gestart naar vermoedelijke BTW-fraude met personenauto’s. Deze zouden in georganiseerd verband geïmporteerd worden vanuit Duitsland naar Nederland. Gefactureerde BTW zou wel als vooraftrek zijn opgenomen in de aangiften omzetbelasting, terwijl deze niet zou zijn afgedragen door de gebruikte rechtspersonen, de zogenaamde “ploffers”. Verdachte was mede-eigenaar van het bedrijf dat geïmporteerde auto’s afnam. Uit onderzoek rees het vermoeden dat ook hij via zijn bedrijf deelde in het door fraude verkregen BTW voordeel.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak. Op grond van de inhoud van het dossier is hij van oordeel dat er wel voldoende wettig bewijs voorhanden is. Aan de hand van de behandeling ter terechtzitting heeft hij echter niet de overtuiging verkregen dat verdachte wetenschap moet hebben gehad dat er in het voortraject BTW-fraude werd gepleegd.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat Carconcern [bedrijf verdachten] B.V. bij BTW-fraude betrokken is geweest. Hij heeft ook ontkend dat telkens een onjuiste of onvolledige aangifte omzetbelasting is gedaan.
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde vrijspraak bepleit. De beschuldigingen zijn gebaseerd op vermoedens en een eenzijdige op een tunnelvisie gebaseerde uitleg van feiten en/of opmerkingen van derden. De auto’s werden telkens voor een marktconforme prijs ingekocht, waardoor verdachte zich nooit heeft gerealiseerd en nooit heeft hoeven vermoeden dat zogenaamde ploffers deel van de handelsketen uitmaakten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig bewijs is waaruit blijkt dat verdachte daadwerkelijk bij BTW-fraude betrokken zou zijn geweest. Verdachtes betrokkenheid is gebaseerd op aannames die zijn gedaan op uit onderzoek verkregen gegevens, maar deze gegevens bieden geen aanknopingspunten voor de slotsom dat verdachte daar daadwerkelijk bij betrokken is geweest. Enkele mogelijk in het nadeel van verdachte uit te leggen tapgesprekken leiden evenmin tot ondubbelzinnig wettig bewijs. De rechtbank heeft ook geen overtuiging bekomen, nu verdachte ter zitting met goede argumenten uiteen heeft gezet dat de prijs die zijn bedrijf betaalde voor de geïmporteerde auto’s een reële handelsprijs was, zodat hij geen argwaan hoefde te krijgen bij het horen van die – ten opzichte van de oorspronkelijk genoemde vraagprijs – substantieel lagere prijs. De verdachte behoort dan ook te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Beslissing
De rechtbank:
• verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. W.L.F. Prisse, voorzitter, E.G. de Jong en K.H.A. Heenk, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 september 2012.