
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBZLY:2006:AZ4601
- Instantie
- Rechtbank Zwolle-Lelystad
- Datum uitspraak
- 30-11-2006
- Datum publicatie
- 18-12-2006
- Zaaknummer
-
126871 JZ RK 06-679
- Rechtsgebieden
-
Personen- en familierecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Verzoek tot voorlopige voogdij op grond van gezaghebbende ouder die weigert mee te werken aan medisch onderzoek van haar minderjarig kind. Afwijzing.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
Locatie Zwolle
zaak/rolnr.: : 126871 JZ RK 06-679
datum : 30 november 2006
beschikking van de kinderrechter
inzake
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te Zwolle,
vertegenwoordigd door J. Janssen,
hierna als de Raad aangeduid,
verzoeker,
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [datum] 2005 in de gemeente [plaats],
kind van:
1. [moeder],
wonende te [plaats],
procureur mr. R.W. van Faassen,
hierna als de moeder aangeduid,
2. [vader],
p/a [plaats],
hierna als de vader aangeduid,
belanghebbenden.
De moeder en de vader zijn belast met het gezag.
Als belanghebbende is verder nog aangemerkt:
BUREAU JEUGDZORG OVERIJSSEL,
Sector Jeugd & Gezin,
gevestigd te Zwolle,
hierna als de voogdij-instelling aangeduid.
Het procesverloop
De Raad heeft op 21 november 2006 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift ingediend tot voorlopige voogdij.
De kinderrechter heeft kennis genomen van:
- een brief d.d. 14 november 2006 van de voogdij-instelling aan de Raad;
- een bereidverklaring d.d. 14 november 2006 van de voogdij-instelling.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren op 27 november 2006.
Verschenen zijn:
- de moeder bijgestaan door haar procureur;
- C. Bunschoten en J. van Oyen namens de voogdij-instelling;
- H.P. de Jong namens de Raad.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Vaststaande feiten
De minderjarige verblijft bij de moeder.
Bij beschikking van 17 juli 2006 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de minderjarige tot 17 juli 2007 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Overijssel.
Beoordeling van de zaak
De Raad heeft verzocht de voogdij-instelling te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige.
In artikel 1:272 BW is bepaald dat de kinderrechter op grond van feiten die tot ontzetting of tot de in het tweede lid van artikel 1:268 BW bedoelde ontheffing van een ouder kunnen leiden en indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is, de ouders geheel of gedeeltelijk kan schorsen in de uitoefening van het gezag over een kind. Een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f van de Wet op de Jeugdzorg kan dan belast worden met de voorlopige voogdij over een kind.
Naar het oordeel van de kinderrechter is door de Raad onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een situatie die schorsing in de uitoefening van het gezag op dit moment rechtvaardigt.
Uit het enkele feit immers dat de moeder weigert toestemming voor het skeletonderzoek te geven en ter zake eerst de beslissing van de kinderrechter wil afwachten, kan niet worden afgeleid dat zij onmachtig of ongeschikt is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, laat staan dat dit de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van feiten die tot ontzetting uit de ouderlijke macht zouden kunnen leiden.
Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Overigens wijst de kinderrechter er op dat bij beschikking van heden in de gelijktijdig behandelde zaak tussen de moeder en Bureau Jeugdzorg Overijssel (JZ RK 06-652) het beroep tegen de aanwijzing ongegrond is verklaard en de moeder ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard de aanwijzing op te zullen volgen indien de kinderrechter het beroep niet zou honoreren.
Beslissing
Wijst het verzoek van de Raad af.
Aldus gegeven door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
P. Groothedde als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2006.
Hoger beroep
Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de kinderrechter kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden na de datum van de uitspraak.
Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een procureur / advocaat verplicht.