
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ9373
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 25-09-2009
- Datum publicatie
- 06-10-2009
- Zaaknummer
-
16/601239-07 [P]
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
De rechtbank is van oordeel dat gerede twijfel bestaat aan de herkenningen van verdachte als betrokkene bij de drugshandel. Aldus acht de rechtbank in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig op grond waarvan kan worden geconcludeerd tot een overtuigende bewezenverklaring van medeplegen van handel in harddrugs door verdachte. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601239-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 september 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1982] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 september 2009, waarbij de officier van justitie, mr. C. van Kleef, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft gehandeld in harddrugs gedurende een langere periode.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met anderen heeft gehandeld in harddrugs.
Er heeft in 2004 bij de politie een onderzoek gelopen ter zake de handel in harddrugs. Dat onderzoek was – in ieder geval aanvankelijk – gericht op anderen dan verdachte. Op enig moment is de verdenking ontstaan dat een zekere [naam] betrokken was bij genoemde handel: tijdens verhoren door de politie in 2004 hebben getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 7] en [getuige 8] deze naam, zijnde de voornaam van verdachte, genoemd als betrokkene bij drugshandel. Dit heeft geleid tot de verdenking dat verdachte deze [naam] was. Bij een fotoconfrontatie door de politie heeft getuige [getuige 6] als enige [verdachte] van een foto herkend als zijnde verdachte.
De getuigen [getuige 4], [getuige 7] en [getuige 8] hebben medeverdachte [medeverdachte 1] op een foto aangewezen als zijnde de bij de drugshandel betrokken [verdachte]. Ten aanzien van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] kan niet uit het proces-verbaal van verhoor bij de politie worden opgemaakt dat aan hen een foto van verdachte is getoond. Daar komt bij dat uit het dossier wel is komen vast te staan dat meerdere in het dossier voorkomende personen de naam [naam] hebben gebruikt.
Ten tijde van de vervolging van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in hun zaken getuigenverhoren plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] in september 2004, heeft [getuige 2] verklaard dat de foto van verdachte hem het meest zegt en hebben getuigen [getuige 1], [getuige 4] en [getuige 7] verdachte op een foto aangewezen. In de zaak van medeverdachte
[medeverdachte 2] hebben in 2006 getuigen [getuige 7] en [getuige 9] verklaard verdachte op een foto te herkennen als zijnde degene die aan hen cocaïne heeft verkocht. De processen-verbaal van deze verhoren zijn in het dossier in de zaak tegen verdachte gevoegd.
Slechts de getuige [getuige 6] heeft verdachte bij de enkele fotoconfrontatie van een foto herkend als degene die als zijnde [naam] is betrokken bij drugshandel. Bij de getuigen [getuige 4], [getuige 7] en [getuige 8] is verwarring geweest tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1]. Deze verwarring is geen aanleiding geweest om nader onderzoek te verrichten in de zaak tegen verdachte, door bijvoorbeeld in deze zaak bovengenoemde getuigen te horen bij de politie of de rechter-commissaris. Gezien het tijdsverloop acht de rechtbank het niet noodzakelijk thans ambtshalve nader onderzoek te doen verrichten.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat gerede twijfel bestaat aan de herkenningen van verdachte als betrokkene bij de drugshandel. Aldus acht de rechtbank in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig op grond waarvan kan worden geconcludeerd tot een overtuigende bewezenverklaring van medeplegen van handel in harddrugs door verdachte. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
4 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wassing, voorzitter, mr. P. Wagenmakers en
mr. M.P. Gerrits-Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 september 2009.
Mr. Gerrits-Janssens is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.