
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1704
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 21-10-2010
- Datum publicatie
- 26-10-2010
- Zaaknummer
-
AWB 10/33561
- Rechtsgebieden
-
Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Vreemdelingenbewaring / zicht op uitzetting / asielaanvraag / Dublin claim Griekenland
Bewaring van een Afghaanse vreemdeling wiens asielprocedure zich in de voornemen-fase bevindt. Verweerder heeft een Dublin-claim bij Griekenland gelegd. De rechtbank is van oordeel dat thans niet is gebleken van juridische beletselen die overdracht naar Griekenland binnen een redelijke termijn feitelijk onmogelijk maken. Derhalve kan niet worden gesteld dat zicht op uitzetting ontbreekt.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/33561 VRONTN S4
Uitspraak van 21 oktober 2010 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[...],
geboren [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
thans verblijvende in detentiecentrum Zeist,
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen,
tegen
de Minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mw. mr. E.J.H.J. van Roosmalen,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2010 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 26 augustus 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is.
Eiser heeft op 27 september 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 oktober 2010. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Overwegingen
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat - anders dan namens eiser is betoogd - verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid voorbereidt en dat thans nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat.
Hierbij acht de rechtbank van belang dat de aanvraag voor een laissez-passer (verder lp) op 17 augustus 2010 is verzonden aan de autoriteiten van Afghanistan en dat een presentatie in persoon stond gepland op 1 oktober 2010. Deze presentatie is echter geannuleerd wegens de door eiser ingediende asielaanvraag. Dit is ook de reden waarom verweerder tot op heden niet heeft gerappelleerd.
De rechtbank acht verder van belang dat op 24 september 2010 het voornemen op eisers asielaanvraag is uitgereikt en dat op 6 oktober 2010 een claimverzoek is gezonden aan de Griekse autoriteiten. Dat verweerder thans nog niet heeft beslist op eisers asielaanvraag, betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Ook acht de rechtbank van belang dat verweerder regelmatig vertrekgesprekken met eiser voert, laatstelijk op 13 oktober 2010.
De stelling van eisers gemachtigde dat geen zicht op uitzetting bestaat, omdat alle beroepen en voorlopige voorzieningen met betrekking tot Dublinclaims Griekenland worden toegewezen en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State momenteel niet beslist in Dublin-Griekenland-zaken, betreft een toekomstige onzekere omstandigheid. De rechtbank is – met verweerder – van oordeel dat thans niet is gebleken van juridische beletselen die overdracht naar Griekenland binnen een redelijke termijn feitelijk onmogelijk maken. Derhalve kan niet worden gesteld dat zicht op uitzetting ontbreekt.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Daarom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door R. de Boer, griffier.
R. de Boer
mr. N.A. Vlietstra
In het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2010
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: