
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBROT:2020:2399
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 20-03-2020
- Datum publicatie
- 25-03-2020
- Zaaknummer
-
ROT 19/4625
- Rechtsgebieden
-
Civiel recht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Inhoudsindicatie niet geleverd.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4625
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2020 als bedoeld in artikel 8:75a in verbinding met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Shaaban,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Procesverloop
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 september 2019 van verweerder waarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2019 niet-ontvankelijk is verklaard en er geen vergoeding voor de kosten van het bezwaar is toegekend.
Op 24 september 2019 heeft verweerder alsnog de kosten van het bezwaar aan verzoeker vergoed.
Bij brief van 7 oktober 2019 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht verweerder bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker is tegemoetgekomen, dat verzoeker om die reden het beroep heeft ingetrokken en dat verzoeker proceskosten heeft gemaakt. Het verzoek is daarom kennelijk gegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
2. De rechtbank ziet dan ook aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank wijst er ten slotte op dat verweerder, gelet op artikel 8:41, zevende lid, van de Awb, het door verzoeker betaalde griffierecht van € 47,- aan hem dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
A.M.S.J. Baggerman, griffier. De uitspraak is gedaan op 20 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.