
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBROT:2020:2186
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 10-03-2020
- Datum publicatie
- 13-03-2020
- Zaaknummer
-
ROT 19/2597
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Proces-verbaal
- Inhoudsindicatie
-
Mondelinge uitspraak; boete wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet (handhaven rookverbod); roken in voorportaal; boete terecht opgelegd;
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2597
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2020 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,
en
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,
gemachtigden: mr. D.W. Gerritsen en [naam gemachtigde] .
Eiser was niet bij de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 10 maart 2020 heeft de rechtbank
onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
1. In geschil is of verweerder terecht een boete aan eiser heeft opgelegd wegens het niet handhaven van het rookverbod in eisers horeca-inrichting [naam horecagelegenheid] , te Almere.
2. Niet betwist is dat de toezichthouder toen hij de horeca-inrichting binnenging door een voorportaal moest lopen waar tabak gerookt werd. Omdat de toezichthouder heeft waargenomen dat in het voorportaal van de horeca-inrichting tabak werd gerookt, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser het rookverbod niet heeft gehandhaafd en dat sprake is van een overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet. Die wetgeving strekt, anders dan eiser veronderstelt, niet slechts ter bescherming van het personeel van eiser, maar van iedereen die de horeca-inrichting binnenkomt. Eiser heeft geen gronden tegen de hoogte van de boete aangevoerd.
De rechtbank acht een boete ter hoogte van € 600,- voor de geconstateerde overtreding passend en geboden. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is op 10 maart 2020 in het openbaar gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.