
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBNNE:2019:41
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 02-01-2019
- Datum publicatie
- 09-01-2019
- Zaaknummer
-
C/18/140895/HA ZA 13-136
- Rechtsgebieden
-
Civiel recht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Veroordeling deskundigekosten na schikking.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/140895 / HA ZA 13-136
Vonnis van 2 januari 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te Westerlee,
eiseres,
advocaat mr. F. Gosselaar te Winschoten,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Nieuwe Pekela,
gedaagde,
advocaat mr. J.T. Schlepers te Beilen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 26 september 2018;
- -
de binnengekomen brieven zijdens [eiser] en [gedaagde] van 4 december 2018;
- het proces-verbaal van de zitting van 18 december 2018.
2 De beoordeling
In de onderhavige procedure is een onderzoek door deskundigen gelast. Bij tussenvonnis van 25 juni 2014 is bepaald:
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding om het voorschot op de kosten van de deskundigen gelijkelijk over partijen te verdelen. Omdat [eiser] met een toevoeging procedeert, zal aan haar geen voorschot worden opgelegd. [gedaagde] , die zonder toevoeging procedeert, dient de helft van het voorschot ad € 3.732,00 (de helft van € 6.285,00 +€ 1.179,00 =€ 7.464,00) te betalen.
[gedaagde] heeft een bedrag van € 3.732,00 voldaan. Aan [eiser] is geen voorschot opgelegd, zij heeft niets voldaan.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 18 december 2018 hebben partijen een minnelijke regeling getroffen, waarbij onder andere is afgesproken dat partijen ieder de eigen kosten dragen. Dit brengt met zich nog besloten moet worden wie van partijen (welk deel van) het loon van de deskundige dient te dragen. Ingevolge (de overeenkomstige toepassing van) artikel 244 lid 2 Rv zal de rechtbank thans (ambtshalve) daarover beslissen.
De rechtbank zal [eiser] veroordelen om haar deel van de kosten van de deskundige aan de griffier te betalen, op de wijze zoals hierna weergegeven, en overweegt daartoe als volgt. Voornoemde veroordeling is in lijn met de tussen partijen getroffen regeling waarbij is afgesproken dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. [gedaagde] heeft het bij tussenvonnis van 25 juni 2014 aan hem opgelegde voorschot reeds betaald zodat voor een ambtshalve veroordeling van [gedaagde] in zijn deel van de kosten van de deskundige geen grond bestaat.
3 De beslissing
De rechtbank
1. veroordeelt [eiser] tot betaling aan de griffier van haar deel van de kosten van de
deskundige ad € 3.732,00,
2. bepaalt dat [eiser] voornoemd bedrag dient te betalen overeenkomstig de betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR) binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van het LDCR.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2019.