
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBMNE:2020:3441
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 24-08-2020
- Datum publicatie
- 16-12-2020
- Zaaknummer
-
UTR 19/3300
- Rechtsgebieden
-
Omgevingsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Pkv
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3300
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2019 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: J. Tuenter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft op 19 juli 2019 een beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van verzoekster tegen de aan een derde verleende omgevingsvergunning ongegrond is verklaard. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. In een besluit van 27 juli 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning ingetrokken. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) zijn regels opgenomen over de hoogte van de proceskostenvergoeding.
3. In de brief waarmee verweerder het intrekkingsbesluit aan de rechtbank en aan verzoekster heeft opgestuurd, geeft verweerder aan de proceskosten van verzoekster te willen vergoeden.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 174,- te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is op 24 augustus 2020 gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier |
rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Verzet
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.