
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBMNE:2019:345
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 30-01-2019
- Datum publicatie
- 11-02-2019
- Zaaknummer
-
C/16/472377 / KG ZA 18-795
- Rechtsgebieden
-
Civiel recht
- Bijzondere kenmerken
-
Kort geding
Mondelinge uitspraak
Proces-verbaal
- Inhoudsindicatie
-
Kort geding. Mondelinge uitspraak. De contractsvrijheid staat er aan in de weg dat de bank wordt gedwongen om de verzochte afkoop van de restschuld te accepteren.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
proces-verbaal
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/472377 / KG ZA 18-795
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het kort geding, gehouden op 30 januari 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.A. Stal te Amsterdam,
tegen
naamloze vennootschap
DE VOLKSBANK N.V., mede handelend onder de naam SNS Bank,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Volksbank worden genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, en mr. N.R. Verhoeff, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
- -
de heer [eiser] in persoon
- -
mr. Stal voornoemd
- -
mevrouw [A] (medewerker bijzonder beheer bij de Volksbank)
- -
mr. Berrevoets voornoemd.
1 Het verloop van de procedure
Het procesdossier bevat de volgende processtukken:
- de dagvaarding met producties (niet betekend, maar de Volksbank is vrijwillig verschenen)
- de producties 1 t/m 21 van de Volksbank
- de pleitnota van de Volksbank.
Op de zitting van 30 januari 2019 hebben partijen hun standpunten mondeling toegelicht. Na een schorsing van de zitting, heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan. Dit proces-verbaal betreft de vastlegging van die uitspraak.
2 Waar gaat dit kort geding over?
[eiser] had een hypothecaire geldlening bij de Volksbank. In april 2012 heeft hij zijn woning verkocht. Na afdracht van de koopsom aan de Volksbank, bleef een restschuld van € 132.276,98 over, die [eiser] nog aan de Volksbank moest betalen. [eiser] heeft daarvoor een betalingsregeling met de Volksbank getroffen, op grond waarvan hij vanaf 1 september 2012, maandelijks € 200,00 op de schuld heeft afgelost.
[eiser] heeft een onderneming en wil daarin investeringen doen. Volgens [eiser] kan hij daarvoor vanwege de restschuld bij de Volksbank (en de daaraan gekoppelde BKR-registratie) geen financiering krijgen. [eiser] heeft de Volksbank daarom verzocht om de restschuld af te kopen voor een bedrag van € 45.000,00, dat hij deels uit de onderneming kan halen en deels van vrienden, kennissen en zakenrelaties kan lenen. De Volksbank heeft daarmee niet ingestemd. [eiser] wil met dit kort geding bereiken dat de Volksbank wordt gedwongen om de voorgestelde betalingsregeling te accepteren en de daaraan gekoppelde BKR-registratie vervolgens aan te laten passen.
De Volksbank wil dat niet. Zij voert aan dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, dat de gevraagde voorziening niet voor toewijzing in kort geding in aanmerking komt en dat het beginsel van contractsvrijheid en haar eigen beleid er aan in de weg staat dat zij tot de gevraagde betalingsregeling wordt gedwongen.
3 De beoordeling
Allereerst het spoedeisend belang: dat is aanwezig.
De volgende vraag is of dit kort geding zich leent voor de gevraagde voorziening. Dat is mogelijk problematisch in dit geval, maar deze vraag kan onbeantwoord blijven omdat er geen aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, om de volgende redenen.
In deze zaak staat de contractsvrijheid van de bank voorop, te meer nu verzocht wordt om kwijtschelding van een substantieel deel van een restschuld, waarvan niet ter discussie staat dat deze moet worden terugbetaald. Dit betekent dat het de Volksbank vrij staat om haar eigen beleid te voeren en te volgen, behoudens zeer bijzondere omstandigheden die maken dat het vasthouden aan dit beleid onredelijk is. Dat is niet gebleken.
[eiser] stelt dat hij niet in staat wordt gesteld noodzakelijke investeringen te doen in zijn onderneming, waardoor het voortbestaan van de onderneming wordt bedreigd. De Volksbank heeft op dit punt gezegd dat het hier toekomstige omstandigheden betreft, die nu niet spelen. Als de omstandigheden zouden veranderen, kan dit in aanmerking worden genomen bij een eventuele herziening van de terugbetalingsregeling. De Volksbank mag dit in de ogen van de voorzieningenrechter zo doen.
Tot slot wordt in aanmerking genomen dat onvoldoende is gebleken dat [eiser] in het geheel geen investeringen kan doen. Hij kan namelijk wel een bedrag van € 45.000,00 bij elkaar “schrapen”, zoals hij stelt. Daarnaast heeft de Volksbank voldoende duidelijk gemaakt dat [eiser] in het recente verleden meer had kunnen aflossen. In dit licht valt niet goed in te zien waarom de Volksbank met een beperkt afkoopbedrag genoegen zou moeten nemen.
Dit alles maakt dat de vorderingen zullen worden afgewezen. De proceskosten komen voor rekening van [eiser] . De kosten, die worden begroot op € 1.619,00 (€ 639,00 aan griffierecht en € 980,00 aan advocatensalaris), worden in de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4 De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de Volksbank, tot op heden begroot op € 1.619,00;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal,