
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBLIM:2016:11590
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 25-11-2016
- Datum publicatie
- 10-02-2017
- Zaaknummer
-
C/03/227778 / HA RK 16-236
- Rechtsgebieden
-
Burgerlijk procesrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Wraking
- Inhoudsindicatie
-
wrakingsverzoek na uitspraak gedaan – kennelijk niet ontvankelijk – buiten behandeling
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beslissing
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: C/03/227778 / HA RK 16-236
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker sub 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[verzoeker sub 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna: verzoekers,
dat strekt tot wraking van
mr. P.J.M. Bruijnzeels, rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.
1 De procedure
In de zaken met de nummers ROE 16/1183 en ROE 16/1182 tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren enerzijds en verzoekers anderzijds hebben verzoekers op 2 november 2016, na het sluiten van het onderzoek ter zitting en na de mondelinge uitspraak, schriftelijk de wraking verzocht van de rechter.
De rechter heeft op 7 november 2016 de wrakingskamer bericht dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft op 9 november 2016 een schriftelijke reactie gestuurd en heeft daarin meegedeeld bereid te zijn de zaak ter zitting mondeling nader toe te lichten.
Van verzoekers is op 22 november 2016 een pleitnota met aanvullende stukken ontvangen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2 Overweging
De wrakingskamer is van oordeel dat het onderhavige verzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling moet worden gesteld en acht om die reden geen mondelinge behandeling nodig. De wrakingskamer verwijst in dat verband naar artikel 9.1 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg, vastgesteld door het bestuur van de rechtbank bij besluit van 5 februari 2014. De wrakingskamer overweegt daartoe het volgende.
Artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een verzoek tot wraking gedaan wordt zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek geschiedt schriftelijk en gemotiveerd en kan na de aanvang van het onderzoek ter zitting ook mondeling geschieden. Het verzoek tot wraking moet echter wel zijn ingediend vóórdat de behandeling van de zaak door het wijzen van een einduitspraak is geëindigd.
De wrakingskamer stelt vast dat in het proces verbaal van de zitting is verwoord:
‘Nadat de rechter het onderzoek ter zitting heeft gesloten en direct mondeling uitspraak heeft gedaan, draagt opposant een wrakingsverzoek voor. Dat is aan dit proces verbaal gehecht en de inhoud wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Opposant voegt daar aan toe dat wraken nog mogelijk is omdat hij nog geen uitspraak op schrift heeft ontvangen.’
De wrakingskamer stelt vast dat het onderhavige verzoek tot wraking is overgelegd nadat de rechter mondeling uitspraak had gedaan. Een procedure bij de rechtbank komt met het uitspreken van een (mondelinge) uitspraak tot een einde. Nu verzoekers pas na de uitspraak een verzoek tot wraking hebben overgelegd is dit te laat gedaan. Het verzoek is kennelijk niet ontvankelijk en wordt buiten behandeling gesteld.
3 De beslissing
De wrakingskamer stelt het verzoek tot wraking van mr. P.J.M. Bruijnzeels buiten behandeling.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. Th.M. Schelfhout en
mr. J.H. Klifman, leden, in het openbaar uitgesproken op 25 november 2016 in aanwezigheid van de griffier mr. M.J.W.D. Janssen.1
1 type: coll: