
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBGEL:2022:3585
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 06-07-2022
- Datum publicatie
- 15-07-2022
- Zaaknummer
-
8656780
- Rechtsgebieden
-
Verbintenissenrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
Op tegenspraak
- Inhoudsindicatie
-
Wck. Eindvonnis na tussenvonnis waarin nadere informatie werd opgevraagd. Vernietiging kredietovereenkomst. Onverschuldigde betaling.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8656780 \ CV EXPL 20-6897 \ 676 \ 40141
uitspraak van 6 juli 2022
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap [eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eisende partij
gemachtigde De Schout Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 april 2022
- de akte van [eiser]
2 De verdere beoordeling van het geschil
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 6 april 2022. In dat tussenvonnis is overwogen dat de kantonrechter over onvoldoende informatie beschikt voor de ambtshalve toetsing. Daarom is [eiser] in de gelegenheid gesteld nadere stukken aan te leveren. [eiser] heeft geen concrete informatie in plaats van het eerder overgelegde algemene stappenplan overgelegd, heeft niet alsnog het juiste Esic formulier bijgevoegd en geen financiële informatie overgelegd. Wel heeft zij gesteld en met een bijlage onderbouwd dat [gedaagde] goederen heeft behouden met een waarde van in totaal € 6.456,56, een bedrag aan verzendkosten is berekend van € 109,35 en door [gedaagde] een bedrag van € 3.567,60 is betaald.
De kantonrechter maakt uit het niet verstrekken van de gevraagde informatie de gevolgtrekking die hij geraden acht. Vanwege de ontoereikende onderbouwing gaat de kantonrechter er van uit dat [eiser] de verplichtingen van art. 7:60 e.v. BW en art. 4:34 lid 1 Wft in dit geval niet heeft nageleefd. Dat betekent dat niet is voldaan aan een regel van openbare orde. Nationale consument-beschermende bepalingen die voortvloeien uit (een omzetting van) Europese richtlijnen moeten namelijk gelijkgesteld worden aan regels die naar nationaal recht van openbare orde zijn. De kantonrechter vernietigt daarom ambtshalve de kredietovereenkomst op grond van art. 3:40 lid 2 BW. Het voorgaande heeft tot gevolg dat geen vordering kan worden gegrond op de kredietovereenkomst en dat de vordering van [eiser] niet toewijsbaar is.
Door de terugwerkende kracht van de vernietiging (art. 3:53 BW) is sprake van een situatie waarin het geldbedrag dat de rechtsvoorganger van [eiser] aan [gedaagde] beschikbaar heeft gesteld (de kredietsom) zonder rechtsgrond is verstrekt. Daarom moet [gedaagde] de kredietsom terugbetalen op grond van art. 6:203 BW (onverschuldigde betaling), uiteraard slechts voor zover dat bedrag niet al terugbetaald is. Verder geldt dat [gedaagde] geen rente en kosten op grond van de (nietige) overeenkomst verschuldigd is (geworden). Voor zover al bedragen aan rente en kosten betaald zijn, strekken zij in mindering op de terug te betalen kredietsom.
Gelet op het vorenstaande en het gestelde in de akte resteert een bedrag van (€ 6.456,56 + € 109,35 - € 3.567,60 =) € 2.998,31 dat door [gedaagde] moet worden terugbetaald. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot deze betaling. Toewijzing van wettelijke rente is onder deze omstandigheden niet aan de orde, omdat daarvoor geen grondslag is gesteld of gebleken.
Gezien de uitkomst van deze procedure wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 124,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.
3 De beslissing
De kantonrechter
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het totaalbedrag van € 2.998,31;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 86,85 aan dagvaardingskosten, € 499,00 aan griffierecht, € 249,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 124,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022 |
||