
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBDHA:2020:2290
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10-03-2020
- Datum publicatie
- 16-03-2020
- Zaaknummer
-
NL20.5283
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Mondelinge uitspraak
- Inhoudsindicatie
-
Tegen de achtergrond van de recente verdere verspreiding van het coronavirus in Italië en de gisteren door Italië aangekondigde verdere beperkingen, is de rechtbank van oordeel dat thans onvoldoende zicht op overdracht bestaat binnen de resterende termijn. Daarbij betrekt de rechtbank dat de bewaring thans al ruim drie weken duurt en dat verweerder heeft toegelicht dat ten aanzien van Italië een week vooraankondigingstermijn voor feitelijke overdracht geldt.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5283
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1990, eiser
[persoonsnummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: D. Kuiper).
Procesverloop
Verweerder heeft op 16 februari 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-.
Overwegingen
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiser verblijft sinds 16 februari 2020 in bewaring met het oog op overdracht aan Italië. Ingevolge artikel 28 derde lid van de Dublinverordening is de maximale bewaringstermijn 6 weken. Italië heeft op 24 februari 2020, met verduidelijking op 25 februari 2020, aan verweerder laten weten dat overdrachten aan Italië tijdelijk worden opgeschort met het oog op te nemen voorzorgsmaatregelen in verband met het coronavirus. Verweerder heeft bij brief van 9 maart 2020 en ter zitting gewezen op bilateraal contact met de Italiaanse autoriteiten en overleg dat in de loop van deze week zal plaatsvinden in Europees verband en dat bij verweerder de verwachting bestaat dat de overdrachten na deze week kunnen worden hervat. Verweerder heeft ter zitting niet nader kunnen concretiseren waarop deze verwachting is gebaseerd, maar aangeboden zo nodig schriftelijk op vragen van de rechtbank te kunnen ingaan.
Tegen de achtergrond van de recente verdere verspreiding van het coronavirus in Italië en de gisteren door Italië aangekondigde verdere beperkingen, is de rechtbank van oordeel dat thans onvoldoende zicht op overdracht bestaat binnen de resterende termijn. Daarbij betrekt de rechtbank dat de bewaring thans al ruim drie weken duurt en dat verweerder heeft toegelicht dat ten aanzien van Italië een week vooraankondigingstermijn voor feitelijke overdracht geldt. De rechtbank ziet geen aanleiding om nadere vragen te formuleren en daartoe een termijn te bieden.
De bewaring is met ingang van heden onrechtmatig en dient te worden opgeheven. Voor schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf vandaag onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
Omdat de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, op 10 maart 2020.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.