
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBDHA:2019:1798
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10-01-2019
- Datum publicatie
- 29-03-2019
- Zaaknummer
-
NL18.23226
- Rechtsgebieden
-
Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Dublin Duitsland. Beroep ongegrond.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.23226
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2019 in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Wieman).
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL18.23227, plaatsgevonden op 8 januari 2019. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Namens verweerder is de voornoemde gemachtigde verschenen.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Tsjadische nationaliteit. Op 14 oktober 2018 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen en het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit het Europese registratiesysteem Eurodac is gebleken dat eiser op 15 maart 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de Duitse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen. Duitsland heeft ingestemd met eisers terugname.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit omdat hij vreest in Duitsland direct in bewaring te zullen worden gesteld om vervolgens te worden uitgezet naar Tsjaad. Volgens eiser blijkt dit uit de Duitse uitzettingspraktijk en maakt verweerder zich schuldig aan indirect refoulement door eiser over te dragen aan Duitsland. Er is daarom sprake van een fictie om zijn uitzetting in Duitsland aan te kunnen vechten. Tot slot heeft verweerder het verzoek van eiser om toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening zonder nadere motivering onbeantwoord gelaten.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Duitsland is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In beginsel mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de autoriteiten van Duitsland zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt dan ook op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland.
De rechtbank is van oordeel dat eiser op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in zijn geval niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Duitsland. Duitsland heeft voorts door middel van het claimakkoord gegarandeerd het (herhaalde) asielverzoek in behandeling te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zijn aanvraag niet in behandeling zal nemen, noch dat zijn overdracht aan Duitsland zal leiden tot schending van het verbod van refoulement.
Ten aanzien van eisers beroep op artikel 17 van de Dublinverordening overweegt de rechtbank dat verweerder in dit geval heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het voornemen. Verweerder heeft zich in dit verband in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen feiten en/of omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan Nederland eisers asielverzoek onverplicht aan zich zou moeten trekken.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon-Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2019.
griffier |
rechter |
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: