
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBDHA:2017:2993
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 27-03-2017
- Datum publicatie
- 30-03-2017
- Zaaknummer
-
NL17.1164
- Rechtsgebieden
-
Vreemdelingenrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Bodemzaak
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
- Dublin
- Kroatië
- twaalfmaandentermijn art. 13 Dublinverordening
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.1164
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 maart 2017 in de zaak tussen
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Paffen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. K. de Bruin.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk wordt geacht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij een voorlopige
voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Kroatië hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank doet na afloop van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak. De rechtbank overweegt het volgende.
2.
In geschil is of Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers aanvraag voor een asielvergunning voor bepaalde tijd.
3. De twaalfmaandentermijn, waarbij de verantwoordelijkheid van de lidstaat eindigt na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden, neergelegd in artikel 13 van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening), gaat niet op omdat artikel 18 van de Dublinverordening van toepassing is. Kroatië heeft de aanvraag van Duitsland overgenomen. Verweerder heeft inderdaad een eigen onderzoeksplicht, maar daar is aan voldaan gelet op het verrichte Eurodac-onderzoek en de bij Kroatië ingediende claim.
4. Of daarbij artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel onder b, van de Dublinverordening van toepassing is, is niet van doorslaggevend belang. Eisers huidige juridische situatie in Kroatië is niet bekend bij verweerder. Dit betekent dat verweerder Kroatië terecht verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Eiser heeft zich beroepen op de humanitaire clausule zoals neergelegd in artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft kort in Kroatië verbleven en daar geen asiel aangevraagd. De door eiser gestelde geleden ontberingen zijn niet dermate bijzonder dat verweerder eisers aanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken.
6.
Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, op 23 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.