
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBAMS:2020:4830
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13-08-2020
- Datum publicatie
- 08-10-2020
- Zaaknummer
-
RK 20/3308
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Beschikking
- Inhoudsindicatie
-
Verzoek ex artikel 6:6:26 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaard
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/666888-10 en 23/001201-14 (strafzaak)
RK: 20/3308
Beschikking op het verzoek ex artikel 6:6:26 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats],
verblijvende op het adres [adres],
verder te noemen: verzoeker.
1 Procesgang
Het verzoekschrift is op 10 juli 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 13 augustus 2020 verzoeker, zijn raadsman,
mr. W.B.O. van Soest, en de officier van justitie, mr. F.R. Bons, in openbare raadkamer gehoord.
2 Inhoud verzoekschrift
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank het bedrag van € 224.895,17 dat verzoeker aan schadevergoeding moet betalen, zal kwijtschelden.
Het verzoekschrift houdt - kort gezegd – het volgende in. Verzoeker zit een gevangenisstraf uit voor de duur van 6,5 jaar. Verzoeker heeft geen geld om de schadevergoeding te betalen.
De raadsman heeft op zitting ter aanvulling op het verzoekschrift het volgende aangevoerd. In de zaak met parketnummer 23/001201-14 is verzoeker een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan verzoeker echter niet voldoen. Hij heeft het geld niet. Op dit moment is verzoeker gedetineerd in de [detentieadres] voor onder andere de aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel waarvoor hij gegijzeld is. Hij heeft veelvuldig contact gehad met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het CJIB heeft er voor gekozen dat verzoeker moet worden gegijzeld. Het CJIB wil de gijzelingsperiode niet in mindering brengen op de gehele detentieperiode van verzoeker. Dit maakt dat verzoeker langer moet wachten op deelname aan detentiefasering en langer in detentie moet verblijven dan wanneer deze dagen er wel af zouden worden gehaald. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de schadevergoedingsmaatregel, die verzoeker is opgelegd, als het ware verdisconteerd is in het aan verzoeker bij maatregel opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard zich te verzetten tegen kwijtschelding van het bedrag en kort samengevat het volgende aangevoerd. Het gaat om een civiel geschil. Dit is niet de juiste rechtsgang voor dit verzoek. Verzoeker zou dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Thans dient klager een bedrag van € 232.888,05 te betalen. Dat het bedrag hoger is, heeft te maken met de rente die verschuldigd is.
4 Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Aan verzoeker is bij beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 15 september 2015 een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van € 224.895,17.
De rechtbank overweegt als volgt. In dit rekest verzoekt verzoeker om kwijtschelding van een bedrag van € 224.895,17 dat verzoeker aan schadevergoeding moet betalen. Dit valt echter niet onder art. 6.6.26 Sv. De rechter kan op basis van dit artikel op vordering van het Openbaar Ministerie, of op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde of van een benadeelde derde, het in de opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat ten aanzien van het verzoek niet de juiste rechtsgang is bewandeld. Verzoeker dient daarom niet-ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard.
5 Beslissing
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. C.M. Degenaar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en op 13 augustus 2020 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker geen rechtsmiddel open.