
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBAMS:2020:2066
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 12-03-2020
- Datum publicatie
- 06-04-2020
- Zaaknummer
-
13-706289-17 (ontneming)
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Afwijzing vordering tot ontneming.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-706289-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 maart 2020
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13-706289-17, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats], [geboorteland] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres].
1 Het onderzoek ter terechtzitting
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2020. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ontnemingsvordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij en van wat de gemachtigde raadsvrouw, mr. M. Veldman, namens veroordeelde naar voren heeft gebracht.
2 De vordering
Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 7 november 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 915.698,14.
Op 11 februari 2020 is door de verdediging een conclusie van antwoord ingediend waarin de verdediging zich op het standpunt stelt dat het Openbaar Ministerie primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dient de vordering te worden afgewezen omdat veroordeelde voor alle feiten waarop de ontneming is gebaseerd is vrijgesproken.
Op 19 februari 2020 heeft de officier van justitie zich bij conclusie van repliek aangesloten bij het subsidiaire standpunt van de verdediging dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen.
Op de terechtzitting van 12 maart 2020 hebben de officier van justitie en de raadsvrouw hun standpunt tot afwijzing van de vordering tot ontneming gehandhaafd.
3 Grondslag van de vordering
Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2019 veroordeeld voor het doen van valse aangifte en vrijgesproken voor het hebben van een hennepkwekerij en het ten behoeve daarvan stelen van stroom.
4 Beoordeling
Omdat veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld voor een strafbaar feit is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vordering.
De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op voordeel verkregen uit een hennepkwekerij. Omdat verdachte daarvan is vrijgesproken wordt de vordering afgewezen.
5 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de volgende beslissing.
Wijst de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2020.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.