
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:RBAMS:2015:8788
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26-11-2015
- Datum publicatie
- 14-12-2015
- Zaaknummer
-
13-751684-15 RK 15-5634
- Rechtsgebieden
-
Internationaal publiekrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Rekestprocedure
- Inhoudsindicatie
-
Overlevering aan Duitsland toegestaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Ten aanzien van de feiten, die alle betrekking hebben op vervolgingsoverlevering, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank toetst deze feiten aan de vereisten van artikel 7, eerste lid OLW en stelt vast dat aan deze eisen, kaderconform uitgelegd zoals in haar uitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:RBAMS:2015:7460), is voldaan.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751684-15
RK-nummer: 15/5624
Datum uitspraak: 26 november 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 augustus 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 juli 2015 door de Hoofdofficier van Justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft Bochum (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Turkije, op [geboortedatum] 1960,
tot 1 oktober 2015 ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [te plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1 Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 november 2015.
De opgeëiste persoon is niet verschenen.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen, die heeft verklaard niet gemachtigd te zijn en zich dientengevolge heeft beperkt tot een verweer dat in verband staat met de afwezigheid van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
Gebleken is dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft. Uit de ID staat blijkt dat de opgeëiste persoon met ingang van 1 oktober 2015 als ‘vertrokken onbekend waarheen’ staat genoteerd.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door het Amtsgericht Bochum op 31 juli 2015, referentienummer: 64 GS 2906/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 42 naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon in Turkije verblijft en voor zover hem bekend, niet van plan is ooit nog naar Nederland terug te keren. Dit heeft de raadsman afgeleid uit een telefoongesprek dat de opgeëiste persoon met hem heeft gevoerd. Dit telefoongesprek vond plaats via een Turkse provider. Gelet hierop is de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft dit standpunt bestreden; het staat niet onomstotelijk vast dat de opgeëiste persoon niet meer in Nederland verblijft. Dat de opgeëiste persoon gebruik maakt van een Turkse provider is geen bewijs voor de stelling dat hij buiten Nederland verblijft.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin. Niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon nog in Nederland verblijft of binnenkort in Nederland opduikt. Dat hij zich kennelijk schuil houdt voor justitie is evident, maar daaruit kan niet nu reeds worden geconcludeerd dat hij zich buiten de landsgrenzen bevindt en zal blijven bevinden. Het verweer faalt.
4 Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Ten aanzien van de feiten, die alle betrekking hebben op vervolgingsoverlevering, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank toetst deze feiten aan de vereisten van artikel 7, eerste lid OLW en stelt vast dat aan deze eisen, kaderconform uitgelegd zoals in haar uitspraak van 30 oktober 2015 (ECLI:RBAMS:2015:7460), is voldaan.
Zij kunnen worden gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in een brief van 11 september 2015 de volgende garantie gegeven:
met betrekking tot de vervolgde Nederlandse staatsburger [opgeëiste persoon] wordt toegezegd dat de vervolgde persoon in het geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldende versie van het Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van
27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie voor de verdere tenuitvoerlegging weer naar Nederland wordt teruggebracht.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten..
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- -
het onderzoek is in Duitsland aangevangen en het is een omvangrijk onderzoek;
- -
de rechtsorde van Duitsland is met name geschaad;
- -
medeverdachten zijn in Duitsland aangehouden en verhoord;
- -
in Duitsland zijn de belastingen ontdoken en daar is schade ontstaan;
- -
Duitsland beoogt de overlevering van een andere opgeëiste persoon ([persoon]) en
- -
de bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW bedoelde weigeringsgrond.
7 Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen en 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hoofdofficier van Justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft Bochum (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2015.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.