
Uitspraken
Gevonden zoektermen
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:PHR:2000:AA8201
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 07-11-2000
- Datum publicatie
- 16-08-2001
- Zaaknummer
-
01490/99
- Formele relaties
-
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA8201
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
- -
- Inhoudsindicatie
-
-
- Wetsverwijzingen
-
Wetboek van Strafrecht 36c
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
JOL 2000, 560
NJ 2001, 15
VR 2001, 40
- Verrijkte uitspraak
Conclusie
Mr Jörg
Nr. 01490/99
Zitting 19 september 2000
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte]
Edelhoogachtbaar College,
1. Verzoeker is door de arrondissementsrechtbank te Alkmaar bij uitspraak van
26 mei 1999 schuldig verklaard zonder oplegging van straf wegens "overtreding
van het bepaalde krachtens artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994." De
rechtbank heeft voorts de inbeslaggenomen motorstep van het merk Blatino
onttrokken aan het verkeer.
2. Namens verzoeker heeft mr J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, twee
middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet op een juiste
wijze met redenen is omkleed, omdat de rechtbank tot het bewijs heeft gebezigd
de conclusie van de verbalisanten Lang en Ruiter dat het voertuig voldeed aan de
definitie als bedoeld in hoofdstuk 1, art. 1.1 onder m van het Voertuigreglement.
4. Het betreft de volgende verklaring van de opsporingsambtenaren Lang en Ruiter,
beiden deel uitmakend van de groep Technische Ondersteuning van de politie
NHN, zoals neergelegd in het proces-verbaal technisch onderzoek verkeer,
nummer PL1010/97-026883:
“Bij het onderzoek hebben wij vastgesteld dat dit voertuig voldeed aan de definitie
bromfiets als bedoeld in Hoofdstuk 1, artikel 1.1 onder m van het
Voertuigreglement 1994."
5. De rechtbank heeft deze verklaring kennelijk opgevat - en ook kunnen opvatten
- als een verklaring van de verbalisanten dat dezen daarin tot uitdrukking hebben
gebracht dat zij als opsporingsbeambten met specifieke technische kennis bij
onderzoek van de motorstep op grond van eigen waarneming en ondervinding
hebben geconstateerd dat de step voldeed aan de in art. 1.1. onder m van het
Voertuigreglement genoemde kenmerken van een bromfiets (vgl. HR NJ 1987,
643). Voor zover deze redenering U niet zou bevallen, is een alternatieve
redenering dat het hier weliswaar een conclusie betreft die aan de rechter die over
de feiten oordeelt is voorbehouden, maar dat de door de deskundige verbalisanten
getrokken conclusie terecht is gemaakt. Dat zulks het geval is blijkt grotendeels
uit de inhoud van het door hen opgemaakte proces-verbaal. Daarin staat vermeld
dat het gaat om een tweewielig motorvoertuig met een verbrandingsmotor waarvan
de inhoud 27 cc was. Voorts geven de in het dossier opgenomen technische
specificaties van de motorstep aan dat de maximumsnelheid door de constructie
(`transmission ratio’) 35 km/h bedraagt. Daarmee wordt aan de eisen voor het
begrip bromfiets in art. 1.1 onder m Voertuigreglement voldaan (vgl. HR 12 mei
1998, 1998, 650).
7. Het middel faalt derhalve.
8. Het tweede middel bevat de klacht dat de rechtbank ten onrechte de maatregel
van onttrekking aan het verkeer heeft opgelegd, althans de oplegging niet
toereikend heeft gemotiveerd.
9. De rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van de motorstep als volgt
gemotiveerd:
“Het bewezenverklaarde feit is met betrekking tot de motorstep begaan en het
ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.”
10. Met de opsteller van het middel meen ik dat het ongecontroleerde bezit van de
motorstep in strijd is met de wet noch met het algemeen belang. De wet noch het
algemeen belang verzetten zich, om maar een paar mogelijkheden te noemen,
tegen de aanschaf van een motorstep, de verkoop ervan, het gebruik ervan op
particulier terrein zoals campings, hallen, parkeerterreinen, corridors etc., het
stallen in de schuur in afwachting van een eventuele goedkeuring voor gebruik op
de openbare weg, of het aan de muur hangen van een motorstep (als herinnering
aan een boeiende aanvaring met justitie), zoals verzoeker suggereerde. De
kantonrechter was mijns inziens dan ook een stuk wijzer door wel een (deels
voorwaardelijke) boete op te leggen, maar de motorped (met een waarde van ca.
3000 gulden) terug te geven. Dat het gebruik door verzoeker van de motorped
nauwelijks kan worden gecontroleerd, zoals de officier in zijn appèlmemorie
stelde, komt mij, zacht gezegd, overdreven voor. Het is op de openbare weg nogal
een opvallend geval.
11. Hoewel ik eerder van oordeel ben dat in casu de maatregel van onttrekking
aan het verkeer ten onrechte is opgelegd, ben ik minstgenomen met de opsteller
van het middel eens dat de onttrekking onvoldoende is gemotiveerd, nu verzoeker
zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft aangegeven niet meer met de
motorped op de openbare weg te zullen rijden (vgl. HR DD 95.423). Ik acht het
middel derhalve gegrond.
12. Ambtshalve wil ik nog de aandacht vestigen op het volgende. De kwalificatie
die de rechtbank heeft gegeven lijkt mij niet juist. De kwalificatie dient te luiden:
“overtreding van artikel 5.1.1. eerste lid onder c juncto artikel 5.6.1. eerste lid
onder b sub 1 van het Voertuigreglement.”
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch
uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie en de onttrekking aan het verkeer met
verwijzing der zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, teneinde in zoverre op het
bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan met verwerping
van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG