
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2021:381
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16-03-2021
- Datum publicatie
- 17-03-2021
- Zaaknummer
-
19/02224
- Formele relaties
-
In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2019:1297
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:261
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Medeplegen van poging tot oplichting, art. 326 Sr. Middelen m.b.t. 1. ontvankelijkheid OM in h.b. na verkeerd vermelden datum vonnis in appelakte, 2. verzuim te beslissen op diverse onderzoekswensen, 3. gebruik pv’s van stemherkenning voor bewijs, 4.gebruik getuigenverklaringen die geen onderdeel uitmaken van dossier in zaak verdachte voor bewijs, 5. medeplegen en 6. motivering strafoplegging. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/02131, 19/02132, 19/02135, 19/02163, 19/02238 en 20/00970.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/349
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02224
Datum 16 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 april 2019, nummer 22-003507-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.M. Lintz, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het eerste tot en met het zesde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van het zevende cassatiemiddel
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
Het cassatiemiddel is gegrond. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig ander rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2021.