
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2021:119
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16-02-2021
- Datum publicatie
- 16-02-2021
- Zaaknummer
-
19/02496
- Formele relaties
-
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1269
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Medeplegen van witwassen van een zeilschip (art. 47 jo. 420bis Sr) 1. Bewezenverklaring innerlijk tegenstrijdig? en 2. Bewijsklacht verweren en voorhanden hebben zeilschip; uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp? HR: art. 81.1.RO. Samenhang met acht andere zaken.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02496
Datum 16 februari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nummer 23-002170-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2021.