
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2020:2025
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15-12-2020
- Datum publicatie
- 15-12-2020
- Zaaknummer
-
18/02395
- Formele relaties
-
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1004
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Caribische zaak. Woningoverval op Bonaire. Medeplegen diefstal met geweld met dood politieagent als gevolg (art. 325.2.1 jo. 324.4 Sr BES) en medeplegen voorbereiding diefstal met geweld (art. 325.1 jo. 324.4 jo. 48a.1 Sr BES). 1. Bewijsklacht medeplegen diefstal. Is vuurwapengeweld waaraan dood van agent kan worden toegerekend gepleegd met het in art. 325.1 BES omschreven oogmerk? 2. Verweer dat verdachte t.a.v. medeplegen voorbereiding diefstal dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is van vrijwillige terugtred a.b.i. art. 48b Sr BES. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 18/01993 A, 18/02021 A en 18/02589 A.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/109
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/02395 A
Datum 15 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, CuraƧao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 24 april 2018, nummer H 125/2017, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben P. van Dongen en R.J. Baumgardt, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het derde cassatiemiddel
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 16 jaren. In de omstandigheid dat de Hoge Raad pas uitspraak doet nadat meer dan 28 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde gevangenisstraf te verminderen met 7 maanden.
3 Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 15 jaren en 5 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020.