
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2020:1959
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 08-12-2020
- Datum publicatie
- 08-12-2020
- Zaaknummer
-
19/02082
- Formele relaties
-
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1158
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Jeugdzaak. Steekincident Postjesweg. Medeplegen van poging tot doodslag (art. 47 jo. 287 Sr) en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen (art. 141 Sr). Motiveringsklacht medeplegen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/01939.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/61
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02082 J
Datum 8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 april 2019, nummer 23-001342-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde straf van jeugddetentie betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
- vermindert deze in die zin dat deze 226 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2020.