
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2020:1911
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 08-12-2020
- Datum publicatie
- 08-12-2020
- Zaaknummer
-
19/03716
- Formele relaties
-
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1160
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Opzettelijk telen en aanwezig hebben van grote hoeveelheid hennep (art. 3.B Opiumwet) en diefstal van elektriciteit d.m.v. verbreking (art. 311.1.5 Sr). Ten onrechte volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen a.b.i. art. 359.3 Sv? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/03717.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
RvdW 2021/63
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03716
Datum 8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juli 2019, nummer 21-002571-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben G.A. Jansen en Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2020.