
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2020:1796
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13-11-2020
- Datum publicatie
- 13-11-2020
- Zaaknummer
-
19/03192
- Formele relaties
-
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2019:1744
- Rechtsgebieden
-
Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
HR: 81.1 RO.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
DouaneUpdate 2020-0488
NTFR 2020/3357
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/03192
Datum 13 november 2020
ARREST
in de zaak van
[X] GmbH te [Z] , Duitsland (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 21 mei 2019, nrs. 18/00357 tot en met 18/00359, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 16/1667 tot en met HAA 16/1669) betreffende bij beschikking ten aanzien van belanghebbende gegeven bindende tariefinlichtingen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door J.A. Biermasz, advocaat te Rotterdam.
2 Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van het middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, de vice-president M.E. van Hilten, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2020.