
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2019:420
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26-03-2019
- Datum publicatie
- 27-03-2019
- Zaaknummer
-
18/00423
- Formele relaties
-
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:300
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Verschillende overtredingen van art. 3.B Opiumwet en deelneming aan een criminele organisatie (art. 11a (oud), thans: art. 11b, Opiumwet). Kunnen de afnemers van hennepstekken en/of hennepplanten worden aangemerkt als deelnemers aan een criminele organisatie die het telen en verkopen van hennepplanten en/of hennepstekken tot oogmerk heeft? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 16/06062 en 18/00424.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
RvdW 2019/438
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
26 maart 2019
Strafkamer
nr. S 18/00423
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2016, nummer 20/000361-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van deze duur in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
3 Beoordeling van het tweede middel
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 26 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2019.