
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2019:253
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19-02-2019
- Datum publicatie
- 19-02-2019
- Zaaknummer
-
17/01998
- Formele relaties
-
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:33
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2017:2826, Meerdere afhandelingswijzen
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Medeplegen verkrachting, art. 242 Sr. Vordering b.p. 1. Toewijzing materiële (kleding, reis- en telefoonkosten) en immateriële schade ex art. 6:106.1.b BW. 2. Draagkrachtverweer bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. HR: art. 81.1 RO.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
RvdW 2019/315
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/01998
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 13 april 2017, nummer 23/002452-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Timmerman-Wezepoel, advocaat te Nootdorp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van die gevangenisstraf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Beoordeling van het eerste middel
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in
art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019.