
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2016:186
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 05-02-2016
- Datum publicatie
- 05-02-2016
- Zaaknummer
-
15/01246
- Formele relaties
-
In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2015:707
- Rechtsgebieden
-
Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Artikel 81 RO-zaken
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
HR: 81.1 RO.
- Wetsverwijzingen
-
Algemene wet bestuursrecht 8:119
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
V-N 2016/13.1.1
V-N Vandaag 2016/306
FutD 2016-0334
NTFR 2016/620
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
5 februari 2016
Nr. 15/01246
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2015, nr. 13/00563, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. AWB LEE 12/1163) betreffende het verzoek van belanghebbende tot herziening van de uitspraak van die Rechtbank (destijds: de Rechtbank Leeuwarden) van 21 maart 2007, nr. AWB 06/1321.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Na het verstrijken van de voor de motivering van het beroep in cassatie gestelde termijn heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.
2 Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.