
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2009:BI4325
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 04-09-2009
- Datum publicatie
- 04-09-2009
- Zaaknummer
-
C07/185HR
- Formele relaties
-
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI4325
- Rechtsgebieden
-
Civiel recht
- Bijzondere kenmerken
-
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Goederenrecht. Erfdienstbaarheid. 81 RO
- Wetsverwijzingen
-
Wet op de rechterlijke organisatie 81
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
RvdW 2009, 906
JWB 2009/296
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
4 september 2009
Eerste Kamer
C07/185HR
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2]
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.F. Thunissen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerster] heeft bij exploot van 16 mei 2000 [eiser] c.s. gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, voorzover in cassatie van belang, te bepalen dat zij ten gunste van het aan haar verblijvende perceelsgedeelte krachtens erfdienstbaarheid een recht van uitweg heeft over de als zodanig aangelegde weg over het aan [eiser] c.s. toebehorende perceel kadastraal bekend gemeente [plaats B] nr. [A 001] om te voet, per fiets per auto of ander gemotoriseerd vervoermiddel te komen en te gaan van en naar de openbare weg, de [a-straat] te [plaats B]. Subsidiair heeft [verweerster] gevorderd haar vordering tot aanwijzing van een noodweg toe te wijzen. Voorts heeft [verweerster] gevorderd, zowel primair als subsidiair, te bepalen dat elke frustratie van het recht van uitweg of noodweg door [eiser] c.s. en de hunnen ten detrimente van [verweerster] onrechtmatig is, met veroordeling van [eiser] c.s. tot betaling van een dwangsom van ƒ 500,-- voor elke keer dat door of zijdens hen zo'n onrechtmatige gedraging wordt gepleegd.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
Na tussenvonissen van 26 september 2000, 3 oktober 2001 en 10 maart 2004 en verder processueel debat, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 23 juni 2004 bepaald dat [verweerster] ten gunste van het aan haar verblijvende perceelsgedeelte van het kadastrale perceel Gemeente [B], sectie [A] nummer [002], krachtens erfdienstbaarheid een recht van uitweg heeft over de als zodanig aangelegde weg over het aan [eiser] c.s. toebehorende perceel, kadastraal bekend als Gemeente [B], sectie [A] nummer [001], om te voet, per fiets, per auto of ander gemotoriseerd vervoermiddel te komen en te gaan van en naar de openbare weg, de [a-straat] te [plaats B]. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat elke frustratie van vorenbedoeld recht van uitweg door [eiser] c.s. en de hunnen ten detrimente van [verweerster] onrechtmatig is, met veroordeling van [eiser] c.s. tot betaling van een dwangsom van € 225,-- voor elke keer dat door of zijdens hen zo'n onrechtmatige gedraging wordt gepleegd, tot een maximum van € 20.000,--. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen de tussenvonnissen van 3 oktober 2001 en 10 maart 2004 en het eindvonnis van 23 juni 2004 hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Nadat het hof bij tussenarrest van 9 juni 2005 een door [verweerster] ingestelde incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad aan het eindvonnis van de rechtbank had toegewezen en bij tussenarrest van 27 april 2006 een comparitie van partijen alsmede een gerechtelijke plaatsopneming had bevolen, heeft het hof bij eindarrest van 1 maart 2007 het eindvonnis van de rechtbank van 23 juni 2004 bekrachtigd.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof van 9 juni 2005, 27 april 2006 en 1 maart 2007 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] c.s. in hun cassatieberoep voorzover het is gericht tegen de arresten van 9 juni 2005 en van 27 april 2006 en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 september 2009.