
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2008:BC8692
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23-05-2008
- Datum publicatie
- 23-05-2008
- Zaaknummer
-
C06/353HR
- Formele relaties
-
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC8692
- Rechtsgebieden
-
Civiel recht
- Bijzondere kenmerken
-
Cassatie
- Inhoudsindicatie
-
Bewijsrecht. Bewijswaardering in hoger beroep; afwijkende waardering van getuigenbewijs door appelrechter die in eerste aanleg gehoorde getuigen niet zelf hoort; motivering (81 RO).
- Wetsverwijzingen
-
Wet op de rechterlijke organisatie 81
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 151
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 156
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
JOL 2008, 400
RvdW 2008, 537
JWB 2008/231
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
23 mei 2008
Eerste Kamer
Nr. C06/353HR
EV/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. mr. August Johan DE WINTER, als opvolger van mr. Adriaan de Buck,
2. mr. Franciscus Johannes VAN DEN BOSCH,
elk in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Westward Insurance Company N.V. te Curaçao, Nederlandse Antillen,
aldaar kantoorhoudende en woonachtig,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de curatoren.
1. Het geding in feitelijke instanties
De curatoren hebben bij exploot van 3 juli 2002 [eiser] gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd, kort gezegd, dat [eiser] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 600.000,--, zijnde € 272.280,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft, na tussenvonnissen van 22 september 2002 waarbij is bepaald tot comparitie van partijen en 15 januari 2003 waarbij de curatoren zijn toegelaten tot bewijslevering dat [eiser] met Westward in oktober 1997 een overeenkomst van geldlening heeft gesloten inhoudende dat [eiser] van Westward een bedrag van ƒ 600.000,-- heeft geleend. Na getuigenverhoren heeft de rechtbank bij eindvonnis van 17 december 2003 de vordering afgewezen.
Tegen deze vonnissen hebben de curatoren hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij tussenarrest van 7 september 2004 heeft het hof de curatoren niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen het vonnis van 26 september 2002, en bij tussenarrest van 19 april 2005 waarbij is bevolen tot nader onderzoek door een deskundige, heeft het hof bij eindarrest van 6 juni 2006 het vonnis van de rechtbank van 15 januari 2003 bekrachtigd, het vonnis van de rechtbank 17 december 2003 vernietigd en opnieuw rechtdoende, [eiser] veroordeeld tot betaling aan de curatoren zijnde een bedrag € 272.268,13 te vermeerderen met de wettelijke rente, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curatoren hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curatoren begroot op € 1191,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 23 mei 2008.