
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:HR:2006:AY8047
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 05-09-2006
- Datum publicatie
- 19-07-2007
- Zaaknummer
-
01585/06 H
- Rechtsgebieden
-
Strafrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Herziening
- Inhoudsindicatie
-
Herziening.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
5 september 2006
Strafkamer
nr. 01585/06 H
MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 27 december 2005, nummer 13-043174/04, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Rechtbank heeft de aanvrager veroordeeld wegens "belaging" tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Bedoelde omstandigheden of omstandigheid moeten van feitelijke aard zijn.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niet een beroep op een feitelijke omstandigheid als hiervoor bedoeld en evenmin een opgave van bewijsmiddelen waaruit van zodanige omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 5 september 2006.