
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:GHLEE:2006:AW2167
- Instantie
- Gerechtshof Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14-04-2006
- Datum publicatie
- 19-04-2006
- Zaaknummer
-
BK 123/05 inkomstenbelasting
- Rechtsgebieden
-
Belastingrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - meervoudig
- Inhoudsindicatie
-
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij voor het jaar 2002 voldoet aan het urencriterium en dus recht heeft op zelfstandigen-/startersaftrek.
- Wetsverwijzingen
-
Wet inkomstenbelasting 2001 3.6
Wet inkomstenbelasting 2001 3.76
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Sector Belasting
Kenmerk: 05/00123
Uitspraakdatum: 14 april 2006
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X,
wonende te Z, belanghebbende,
tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/454 van de rechtbank Leeuwarden van 1 september 2005 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Noord/kantoor Leeuwarden,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 19 november 2004 aan de belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.926,--.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 4 maart 2005 de
aanslag gehandhaafd.
Bij uitspraak van 1 september 2005, verzonden op 1 september 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift (met bijlage) van 27 september 2005, bij het hof ingekomen op 28 september 2005.
De inspecteur heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2006.
Aldaar zijn verschenen de belanghebbende en mevrouw mr. A namens de inspecteur.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.11 van de uitspraak van de rechtbank.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij voor het jaar 2002 voldoet aan het urencriterium en dus recht heeft op zelfstandigen-/startersaftrek. Hij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de feiten, die juist zijn vastgesteld, onjuist heeft beoordeeld.
3.2 De inspecteur is van opvatting dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten minste 1225 uren heeft besteed aan het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming. In het bijzonder heeft de rechtbank overwogen dat de belanghebbende ten aanzien van de periode voor de start van de eenmanszaak B de uren op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt en dat 640 van de opgevoerde 1479 uren niet zijn besteed aan de eenmanszaak, maar aan het oprichten van B BV (hierna: de vennootschap) en het acquireren van deelnemingen door deze vennootschap, zodat niet aan het urencriterium wordt voldaan. Het gerechtshof deelt deze conclusie.
4.2 De belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat hij nog steeds ondernemer is, nu in de vorm van een besloten vennootschap. Uit de artikelen 2.1, 3.4 en 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001 volgt echter dat alleen een ondernemer/natuurlijk persoon de zelfstandigen- en startersaftrek kan genieten. Deze faciliteit geldt derhalve niet voor een besloten vennootschap.
4.3 Weliswaar heeft de belanghebbende ter zitting het onder 4.1 vermelde aantal van 640 uren in twijfel getrokken, maar ook dat kan hem niet baten. De omstandigheid dat een deel van deze uren betrekking heeft op de oriëntatie/beslissing om een besloten vennootschap op te richten en/of aandelen over te nemen, maakt de conclusie dat deze uren niet zijn besteed aan de eenmanszaak immers niet onjuist.
4.4 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld op 14 april 2006 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion en mr. J. Huiskes, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde voornoemde griffier buiten staat te tekenen.
Op 19 april 2006 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.