
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2021:99
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19-01-2021
- Datum publicatie
- 20-01-2021
- Zaaknummer
-
18/3156 PW
- Rechtsgebieden
-
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Proceskostenveroordeling.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Datum uitspraak: 19 januari 2021
18/3156 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 mei 2018, 17/6989 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 18 september 2020 heeft mr. Ros namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft bij brief van 22 september 2020 laten weten akkoord te gaan met het toekennen van proceskosten.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het college te kennen heeft gegeven het bestreden besluit niet te handhaven, waarmee het college volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien appellant destijds in bezwaar niet is bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener zijn er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.068,- in beroep en € 534,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het college wenden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2021.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) K.R. van Renswoude