
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2019:1104
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29-03-2019
- Datum publicatie
- 01-04-2019
- Zaaknummer
-
17/1471 WLZ-V
- Rechtsgebieden
-
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Verzet ongegrond.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Datum uitspraak: 29 maart 2019
17/1471 WLZ-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2017, 16/3492 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 21 juni 2017 heeft de Raad het door mr. J.G. van der Valk namens appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 1 mei 2018, waar partijen niet zijn verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Het verzet is vervolgens ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 15 februari 2019. Partijen zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 21 juni 2017 berust op de overwegingen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.
De Raad heeft aanleiding gezien het onderzoek na de zitting van 1 mei 2018 te heropenen en appellante in de gelegenheid te stellen het verschuldigde griffierecht alsnog te voldoen.
Bij - aangetekend verzonden - brief van 15 mei 2018 is appellante (nogmaals) gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is er op gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Vaststaat dat het griffierecht niet is betaald. Van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat dit verzuim niet aan appellante kan worden verweten, is niet gebleken.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2019.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M.A.A. Traousis