
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2019:1100
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29-03-2019
- Datum publicatie
- 01-04-2019
- Zaaknummer
-
18/2710 WIA-V
- Rechtsgebieden
-
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Verzet ongegrond.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
Datum uitspraak: 29 maart 2019
18/2710 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2018, 17/6565 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 17 oktober 2018 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Namens appellant heeft mr. L.M. Dragtenstein, advocaat, verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 15 februari 2019. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Dragtenstein. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 17 oktober 2018 berust op de overwegingen dat het verschuldigde griffierecht niet is betaald en dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In verzet geeft de gemachtigde van appellant te kennen dat door een miscommunicatie tussen de gemachtigde en appellant het griffierecht niet tijdig is voldaan. Ook heeft de gemachtigde van appellant aangegeven dat het griffierecht alsnog betaald is. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat hij met appellant heeft afgesproken, wegens het eerder niet nakomen van betalingsverplichtingen jegens de gemachtigde, dat hij zelf het griffierecht aan de Raad zou voldoen. De gemachtigde zou de betaling in de gaten houden en dat heeft de gemachtigde van appellant niet gedaan.
De Raad is van oordeel dat de gemachtigde van appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Binnen de gestelde termijn, welke eindigde op 31 juli 2018, is door de Raad geen griffierecht ontvangen. Eerst op 21 november 2018 is het griffierecht op de rekening van de Raad bijgeschreven. Dit is ruim na afloop van de termijn. Hetgeen de gemachtigde van appellant heeft aangevoerd over de miscommunicatie tussen hem en zijn cliënt komt voor rekening en risico van appellant.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Het bedrag van het te laat betaalde griffierecht (€ 126,-) zal door de griffier van de Raad aan de gemachtigde van appellant worden terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- door de griffier van
de Centrale Raad van Beroep aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2019.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) M.A.A. Traousis