
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2016:4339
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 03-11-2016
- Datum publicatie
- 17-11-2016
- Zaaknummer
-
14/5854 AOR
- Rechtsgebieden
-
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste en enige aanleg
- Inhoudsindicatie
-
Blijkens (het) besluit zal, indien de zorgverzekeraar de kosten vanwege incontinentie niet vergoedt, na overlegging van de desbetreffende stukken van de zorgverzekeraar tot vergoeding van de kosten worden overgegaan voor zover deze samenhangen met de incontinentieproblematiek en voor zover deze in het kader van de AOR te verantwoorden zijn.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
14/5854 AOR
Datum uitspraak: 3 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Thailand (appellant)
de Pensioen- en uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
In verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet van 17 december 2014 tot wijziging van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
(Stb. 2014. 583), is in deze zaak de Pensioen- en Uitkeringsraad in de plaats getreden van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (CAOR). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de
- voormalige - CAOR verstaan.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 oktober 2014, kenmerk 0004750/CAOR (bestreden besluit). Dit besluit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.
OVERWEGNGEN
Appellant is geboren in 1946 in het toenmalig Nederlands-Indië. Bij besluit van 25 maart 2009 zijn de psychische klachten van appellant aanvaard als oorlogsletsel in de zin van de AOR en de mate van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid vastgesteld
op 100%.
Bij besluit van 3 januari 2014 heeft verweerder de aanvraag van appellant om vergoeding van kosten in verband met incontinentie afgewezen op de grond dat de urologische problematiek niet in verband staat met de causale psychische klachten. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit gegrond verklaard en de aanvraag van appellant
is alsnog toegewezen.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vooropgesteld wordt dat bij het bestreden besluit aan appellant is toegekend wat hij heeft gevraagd. Blijkens dat besluit zal, indien de zorgverzekeraar de kosten vanwege incontinentie niet vergoedt, na overlegging van de desbetreffende stukken van de zorgverzekeraar tot
vergoeding van de kosten worden overgegaan voor zover deze samenhangen met de incontinentieproblematiek en voor zover deze in het kader van de AOR te verantwoorden zijn. Niet valt in te zien dat die uitgangspunten niet juist zouden zijn. Het betoog van appellant dat hij ter dekking van de kosten een vast maandelijks bedrag wenst te ontvangen, dat hij nog geen ziektekostenverzekering heeft afgesloten en dat hij zowel kosten van incontinentieluiers als kosten vanwege extra bewassing vergoed wil krijgen, ziet op de uitvoering van het bestreden besluit en kan niet leiden tot vernietiging van dit besluit.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen.