
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2013:2098
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 03-04-2013
- Datum publicatie
- 17-10-2013
- Zaaknummer
-
12-4070 AWBZ
- Rechtsgebieden
-
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Bij besluit heeft CAK de daarmee verband houdende eigen bijdrage op grond van het Bijdragebesluit zorg definitief vastgesteld. Het geschil over de hoogte van de eigen bijdrage spitst zich toe op de vraag of (een percentage van) alle buitengewone uitgaven uit de belastingaanslag 2006 van appellante bij haar verzamelinkomen moet worden bijgeteld om te komen tot het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar. Alle in artikel 6.16 van de Wet IB 2001 gedefinieerde categorieën van buitengewone uitgaven moeten bij de correctie van het verzamelinkomen worden meegenomen. Voor de door appellante beoogde uitsplitsing van wel en niet bij de correctie mee te nemen buitengewone uitgaven ziet de Raad geen aanknopingspunt in de wettelijke bepalingen.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
RSV 2013/305
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
12/4070 AWBZ
Datum uitspraak: 3 april 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 3 juli 2012, 11/4281 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
CAK
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Venemans hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heef plaatsgevonden op 20 februari 2013. Voor appellante is verschenen mr. Venemans. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Kroesen en mr. M.A.H. Gatzen.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante verblijft in een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2. Bij besluit van 6 januari 2009 heeft CAK de daarmee verband houdende eigen bijdrage op grond van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) met ingang van 1 januari 2008 definitief
vastgesteld op € 1.197,82 per maand. Deze vaststelling heeft CAK gebaseerd op een voor het jaar 2006 vastgesteld inkomen van € 21.003,63. Het verzamelinkomen van appellante van
€ 5.243,00 is vermeerderd met een bedrag van € 15.760,63 in verband met correctie voor buitengewone uitgaven.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij vindt het niet juist dat alle buitengewone uitgaven zijn opgeteld bij haar verzamelinkomen. Dit dient volgens haar alleen plaats te vinden voor uitgaven die betrekking hebben op verleende zorg.
1.4. Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft CAK het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2009 ongegrond verklaard. CAK neemt het standpunt in dat de eigen bijdrage is berekend overeenkomstig artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f sub 1, en tweede lid, van het Bbz. Dit brengt in dit geval mee dat de gehele fiscale aftrekpost buitengewone uitgaven met inachtneming van de in die bepaling genoemde vermenigvuldigingsfactor
dient te worden opgeteld bij het verzamelinkomen van appellante.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 oktober 2011 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank moeten alle buitengewone uitgaven en niet alleen die betrekking hebben op de verleende zorg, bij de berekening van de eigen bijdrage worden betrokken.
Appellante blijft in hoger beroep van mening dat bij de correctie van het verzamelinkomen voor de berekening van de eigen bijdrage alleen buitengewone uitgaven mogen worden meegenomen die betrekking hebben op de verleende zorg. Steun hiervoor vindt appellante in een zinsnede die onderdeel uitmaakt van de beantwoording van kamervragen door de Staatsecretaris van VWS in oktober 2006: “De eigen bijdrage voor de intramurale instelling is een aftrekpost voor de buitengewone uitgavenregeling waardoor de aftrek van de buitengewone uitgaven leidt tot een lager verzamelinkomen. Dit zou zonder correctie leiden tot een lagere eigen bijdrage voor de intramurale instelling”. Daarnaast heeft appellante gewezen op de inhoud van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bbz, waar volgens haar staat “(…), vermeerderd met de correctie voor uitgaven voor specifieke zorgkosten, bedoeld in het tweede lid”. De door CAK toegepaste berekening vindt appellante onrechtvaardig.
Beoordeling
Het geschil over de hoogte van de eigen bijdrage spitst zich toe op de vraag of (een percentage van) alle buitengewone uitgaven uit de belastingaanslag 2006 van appellante bij haar verzamelinkomen moet worden bijgeteld om te komen tot het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar.
Artikel 1, eerste lid aanhef en onder f, en tweede lid, van het Bbz luidde op 1 januari 2008 als volgt;
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
f. inkomen:
indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt
vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting
2001, vermeerderd met de correctie voor buitengewone uigaven als bedoeld in het tweede
lid;
in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de
loonbelasting 1964;
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, subonderdeel 1, wordt de correctie
voor buitengewone uitgaven gesteld op de buitengewone uitgaven, bedoeld in afdeling 6.5. van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermenigvuldigd met (1 minus voor het peiljaar geldende gecombineerde heffingspercentage, bedoeld in artikel 8.1, onderdeel c, van de
Wet inkomstenbelasting 2001)
4.2.2. Afdeling 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) vangt aan met
artikel 6.16. Dit luidde op 1 januari 2008 als volgt:
Buitengewone uitgaven zijn de uitgaven wegens:
a. ziekte, invaliditeit en bevalling van de belastingplichtige, zijn partner, zijn jonger dan
27- jarige kinderen en tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapten personen van
jaar en ouder. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer een persoon
voor toepassing van deze bepaling als ernstig gehandicapt wordt beschouwd
b. overlijden van de belastingsplichtige, zijn partner en zijn jonger dan 27 jarigen kinderen;
c. arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte van de belastingsplichtige;
d. ouderdom van de belastingsplichtige;
e. chronische ziekte van kinderen van de belastingsplichtige;
f. adoptie door de belastingsplichtige of zijn partner;
g. ziekte en invaliditeit van bij de belastingsplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders,
broers of zusters, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur wordt
bepaald, wanneer ouders, broers, of zusters voor de toepassing van deze bepaling als
zorgafhankelijk worden beschouwd.
Afdeling 6.5 van de Wet IB 2001 bevat voorts, voor dit geding niet van belang zijnde,
specifieke bepalingen met betrekking tot de in artikel 6.16 genoemde categorieën
buitengewone uitgaven.
Uit de in 4.2.1 en 4.2.2 weergegeven bepalingen, in samenhang bezien, volgt dat alle in artikel 6.16 van de Wet IB 2001 gedefinieerde categorieën van buitengewone uitgaven bij de
correctie van het verzamelinkomen moeten worden meegenomen. Voor de door appellante
beoogde uitsplitsing van wel en niet bij de correctie mee te nemen buitengewone uitgaven ziet
de Raad geen aanknopingspunt in de wettelijke bepalingen. Appellante heeft verwezen naar
de tekst van artikel 1, eerste lid, aanhef, en onder f, en het tweede lid van het Bbz, maar de door haar aangehaalde bepaling is ingevoerd bij de wijziging van het Bbz per 7 juli 2010. In
die gewijzigde bepaling wordt gesproken over uitgaven voor specifieke zorgkosten. Deze
wijziging houdt verband met de afschaffing van de buitengewone uitgavenregeling in de Wet
IB 2001 en de vervanging daarvan door een beperkte fiscale regeling in de vorm van een
persoonsgebonden aftrekpost voor specifieke zorgkosten. Nu het hier echter gaat om de
vaststelling van de eigen bijdrage per 1 januari 2008 dient voor de berekening van de eigen
bijdrage uitgegaan te worden van het Bbz zoals dit luidde op 1 januari 2008. Ook in de Nota
van toelichting op de wijziging van het Bbz per 1 januari 2003 (Stb 2002, nr 327) is voor het standpunt van appellante geen steun te vinden. Uit die Nota leidt de Raad af, dat beoogd is het
voordeel van de fiscale aftrekpost voor buitengewone uitgaven niet (ook) te laten doorwerken
in het bijdrageplichtig inkomen. In de door appellante bedoelde beantwoording van
Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, 2006/07. nr. 261) wordt dit nog eens bevestigd. In de beantwoording van de eerste vraag staat: “Deze correctie is nodig om te voorkomen dat de
BU aftrekpost behalve tot het beoogde belastingvoordeel, dat de bewoners dus mogen houden
bovenop het zak- en kleedgeld, via een verzamelinkomen ook nog zou leiden tot een fors
lagere EB (en daarmee tot een dubbel voordeel).” Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
Over de door appellante gestelde onrechtvaardigheid overweegt de Raad het volgende. In
verband met de beleidsvrijheid van de regelgever dient de rechter bij de toetsing van
algemeen verbindende voorschriften als hier aan de orde, terughoudend te zijn. Met
inachtneming daarvan kan de door de regelgever gemaakte keuze, uitgewerkt in de in 4.2.1
genoemde bepaling, om ter voorkoming van dubbel voordeel bij het bijdrageplichtig inkomen
de inkomsten die zijn aangewend voor buitengewone uitgaven niet buiten beschouwing te
laten, als zondanig niet in strijd worden gevonden met enige regel van (on)geschreven recht
(zie in vergelijkbare zin CRvB 28 juli 2010, LJN BN3296).
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in
aanmerking. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert, in tegenwoordigheid van
V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013.
(getekend) G.M.T. Berkel-Kikkert
(getekend) V.C. Hartkamp
HD