
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2010:BN2046
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 21-07-2010
- Datum publicatie
- 22-07-2010
- Zaaknummer
-
09-6868 ZW
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Bij besluit van 27 juli 2007 is namens het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 1 augustus 2007 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat hij op en na deze datum geschikt werd geacht voor de eerder geduide functies. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Appellant heeft zijn in hoger beroep herhaalde standpunt, dat zijn rugklachten en psychische klachten op 1 augustus 2007 van dien aard waren dat het verrichten van vorenbedoelde functies onmogelijk was, niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen reden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
09/6868 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 november 2009, 08/2 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. Mauritz, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2010.
Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Mauritz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 14 november 2004 wegens rugklachten na een bedrijfsongeval ongeschikt geworden voor zijn werk als magazijnmedewerker. In aansluiting op de wachttijd van 104 weken is voor appellant geen uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaan, omdat hij met functies een zodanig inkomen kon verdienen, dat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht in deze wet.
1.2. Appellant heeft zich op 8 juni 2007 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld.
2. Bij besluit van 27 juli 2007 is namens het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 1 augustus 2007 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), omdat hij op en na deze datum geschikt werd geacht voor de eerder geduide functies.
3. Bij besluit van 20 november 2007 (het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juli 2007 ongegrond verklaard.
4.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij wat betreft appellants rugklachten met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die na onderzoek van appellant heeft vastgesteld dat de rugklachten ongewijzigd waren ten opzichte van de beoordeling in 2006 en dat de destijds opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op de datum hier in geding onverminderd van toepassing was.
4.2. In de aangevallen uitspraak is wat betreft appellants psychische klachten doorslaggevende betekenis toegekend aan het op verzoek van de rechtbank door de psychiater G.T. Gerssen als deskundige op 16 december 2008 uitgebrachte rapport. Deze deskundige kon zich verenigen met de beperkingen die zijn aangegeven in de FML van 20 september 2006 en achtte appellant in staat de destijds voor hem in het kader van de Wet WIA geduide functies te verrichten.
5. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. Appellant heeft zijn in hoger beroep herhaalde standpunt, dat zijn rugklachten en psychische klachten op 1 augustus 2007 van dien aard waren dat het verrichten van vorenbedoelde functies onmogelijk was, niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad ziet dan ook geen reden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
6. Uit hetgeen is overwogen onder 5 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad acht geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) D.E.P.M. Bary.
RK