
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4165
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 08-12-2006
- Datum publicatie
- 12-12-2006
- Zaaknummer
-
06-6646 WAO-VV
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Afwijzing voorlopige voorziening. Geen onderwijlde spoed. Duur van de procedure is niet zonder meer reden om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Awb.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
06/6646 WAO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 augustus 2006, 06/5128 en 06/6112 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ter motivering van zijn verzoek heeft verzoeker aangevoerd dat hij sinds drie jaar geen uitkering meer ontvangt, dat hij al bijna drie jaar aan het procederen is en in deze periode van een bijstandsuitkering en giften van vrienden heeft moeten leven en dat zijn financiƫle positie sinds enkele maanden rampzalig is geworden. Tevens is aangevoerd dat de rechtbank 's-Gravenhage het beroep van verzoeker bij uitspraak van 30 januari 2006 gegrond heeft verklaard en dat het Uwv daarna in strijd met die uitspraak verzoeker volledig arbeidsgeschikt heeft verklaard.
De voorzieningenrechter overweegt dat de financiƫle situatie, zoals die door verzoeker is beschreven, veel te wensen over laat, maar dat leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van de onverwijlde spoed die is vereist om welke voorlopige voorziening ook te kunnen treffen. Ook de duur van de procedure is niet zonder meer reden om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Awb. De voorzieningenrechter overweegt voorts verzoeker niet te kunnen volgen in zijn stelling dat het Uwv hem in strijd met hetgeen de rechtbank in de uitspraak van 30 januari 2006 heeft overwogen volledig arbeidsgeschikt heeft verklaard. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en het Uwv heeft op 27 juni 2006 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. De rechtmatigheid van dat besluit valt buiten de omvang van dit verzoek om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is gelet op het hiervoor overwogene kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 december 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.W. Ris-van Huussen.
MH