
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2006:AY8477
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 20-09-2006
- Datum publicatie
- 20-09-2006
- Zaaknummer
-
04-6320 ZW
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Heeft het Uwv terecht besloten tot het opleggen van een maatregel ingevolge de ZW in verband met het door betrokkene te laat melden van zijn ziekte?
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
04/6320 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2004, 04/805 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 september 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2006. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Samson.
II. OVERWEGINGEN
Voor de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In dit geding is aan de orde de vraag of het Uwv terecht heeft besloten tot het opleggen van een maatregel aan appellant
- inhoudende een korting van 20% op zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) over de periode van 29 maart 2003 tot
4 augustus 2003 - in verband met het te laat melden van zijn ziekte.
De rechtbank heeft die vraag bij de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord en het beroep tegen het besluit van het Uwv van 3 februari 2006 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij met name betekenis toegekend aan het feit dat appellant heeft erkend de folders “Aan welke regels moet ik mij houden?” en “Hoe zit dat met de Werkloosheidswet (WW)?” te hebben ontvangen zodat het hem redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zijn ziekte van invloed kon zijn op zijn recht op of de hoogte van zijn uitkering ingevolge de WW of de ZW en dat hij hiervan derhalve direct na aanvang van zijn ziekte melding had moeten maken. Hieruit volgt volgens de rechtbank dat er geen sprake is van omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake zou zijn van verminderde verwijtbaarheid.
Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd vormt goeddeels een herhaling van de door hem in eerste aanleg opgeworpen, en door de rechtbank verworpen, grieven. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
Hoewel het de Raad voorkomt dat appellant uit integere motieven heeft willen handelen, heeft hetgeen appellant heeft aangevoerd de Raad niet kunnen overtuigen van de onjuistheid van het oordeel van de rechtbank.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) P. van der Wal.