
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CRVB:2004:AO8049
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15-04-2004
- Datum publicatie
- 27-04-2004
- Zaaknummer
-
01/4494 AAWAO
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
Socialezekerheidsrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Hoger beroep
- Inhoudsindicatie
-
Verschil in uitvoering tussen bestuursorganen dwingt niet tot een gehoudenheid van eerder malusbesluit terug te komen.
- Wetsverwijzingen
-
Algemene wet bestuursrecht 4:6
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
JB 2004/222
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
01/4494 AAWAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] handelend onder de naam [naam Hotel], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekering (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. P.J. van Sambeek, werkzaam bij L.A.R. Rechtsbijstand N.V. te Rijswijk, op bij beroepschrift van 13 augustus 2001 (met bijlagen) aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Maastricht op
5 juli 2001 gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een op 12 december 2001 gedagtekend verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 maart 2004, waar appellante met voorafgaand schriftelijk bericht niet is verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B. Drossaert, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 14 april 1997 heeft gedaagde aan appellante op grond van het inmiddels vervallen artikel 59 i van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet een geldelijke bijdrage opgelegd. Dit besluit is rechtens verbindend geworden. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellante van 10 november 1997 strekt ertoe dat gedaagde van dit besluit terugkomt. Naar aanleiding hiervan alsmede naar aanleiding van een tussen partijen gegeven uitspraak van de Raad van 16 december 1999, heeft gedaagde de zaak opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven term(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Ter ondersteuning van zijn verzoek om terug te komen heeft appellante aangevoerd dat in het licht van de uitspraak van de Raad van 28 mei 1998, gepubliceerd in RSV 1998/173 - waaruit haar voor het eerst bleek van de verschillen in uitvoering tussen onderscheidene bestuursorganen - het malusbesluit van 14 april 1997 onrechtmatig is. Ten aanzien van de afwijkende uitvoering tussen de verschillende bestuursorganen gaat het daarbij op zich zelf om een nieuw gebleken feit dat destijds niet als beroepsgrond naar voren had kunnen worden gebracht. Naar het oordeel van de Raad dwong dit gedaagde echter niet tot een ander besluit aangezien het geen omstandigheid is waarop gehoudenheid voor gedaagde om van de malusoplegging terug te komen kan worden gebaseerd.
Uit vorenstaande overwegingen volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2004.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) R.E. Lysen