
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CBB:2020:916
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 01-12-2020
- Datum publicatie
- 01-12-2020
- Zaaknummer
-
19/1131
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Meststoffenwet artikel 23, derde lid
De beroepsgrond dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun slaagt niet.
- Wetsverwijzingen
-
Meststoffenwet
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 19/1131
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2020 in de zaak tussen
[naam] V.O.F. te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. E.H.E.J. Wijnen)
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Leegsma)
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2018 (primair besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld.
Bij besluit van 25 april 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2020. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
Overwegingen
Relevante bepalingen
1. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
Feiten
2. Appellante exploiteert een melkveehouderij. Zij heeft in 2009 een nieuwe stal gebouwd.
Zij heeft op 2 januari 2012 bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een vergunning aangevraagd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) voor de uitbreiding van haar veehouderij naar 187 melkkoeien en 105 stuks jongvee. Ze heeft in 2014 een bestaande stal verbeterd en uitgebreid. De aangevraagde Nbw-vergunning is haar op 11 februari 2015 verleend. Appellante had op de peildatum 2 juli 2015 129 melkkoeien en 106 stuks jongvee.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 6.621 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft de generieke korting van 8,3% toegepast. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
4. Appellante heeft in beroep aangevoerd, samengevat, dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel en dat dat stelsel leidt tot ongeoorloofde staatssteun. Deze gronden kunnen bij wege van exceptieve toetsing aan de orde komen. Verweerder is hier volgens appellante ten onrechte niet op ingegaan.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder heeft voormelde standpunten van appellante betwist.
Beoordeling
De beroepsgrond dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun slaagt niet. Het College verwijst naar zijn eerdere uitspraken hierover, bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juli 2019, ECLI:NL:CBB:2019:291 en van 26 november 2019, ECLI:NL:CBB:2019:615. Verweerder is in het bestreden besluit inhoudelijk op deze beroepsgrond van appellante ingegaan. Van een motiveringsgebrek is geen sprake.
Het College zal het beroep ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinkaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2020.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.