
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CBB:2013:247
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 07-11-2013
- Datum publicatie
- 25-11-2013
- Zaaknummer
-
AWB 12/418
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
- Inhoudsindicatie
-
Handelsregisterwet
- Wetsverwijzingen
-
Handelsregisterwet 2007
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Zaaknummer: 12/418
24301
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2013 in de zaak tussen
[A], te [woonplaats], appellant
(gemachtigde: Ecologisch Kenniscentrum B.V. voor deze ing. A.M.L. van Rooij),
en
de Kamer van Koophandel Brabant, verweerster
(gemachtigde: mr. J.P. van der Ende).
Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerster besloten tot ambtshalve uitschrijving van de eenmanszaak van appellant.
Bij besluit van 13 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013.
Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Overwegingen
Bij besluit van 6 januari 2012 is verweerster op grond van artikel 57, tweede lid, van de Handelsregisterwet 2008, ambtshalve overgegaan tot doorhaling van de registratie van de eenmanszaak (loonbedrijf) van appellant met ingang van 31 december 2011. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het primaire besluit gehandhaafd. Verweerster stelt zich op het standpunt dat het bedrijf van appellant niet meer als een actieve onderneming in de zin van artikel 2, tweede lid, van het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb) kan worden gekwalificeerd. Uit vergelijking met het bestand van de Belastingdienst blijkt dat de inschrijving daar niet meer voorkomt als actieve onderneming.
Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerster ten onrechte is overgegaan tot doorhaling van zijn loonbedrijf in het handelsregister. Appellant wijst in dit verband op de huurovereenkomst, die is gesloten op 8 juni 2010 tussen het loonbedrijf van appellant en het loonbedrijf [B] te [vestigingsplaats] voor het gebruik van zijn bedrijventerrein.
Naar het oordeel van het College slaagt de stelling van appellant niet. Verweerster heeft zich op juiste gronden op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de onderneming van appellant actief is als bedoeld in het artikel 2, tweede lid, Hrb. Appellant heeft immers alleen een huurovereenkomst overgelegd. Dat hiermee volgens appellant is aangetoond dat beide loonbedrijven onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maakt niet dat sprake is van een actieve onderneming. Daarbij komt dat verweerster appellant bij herhaling in de gelegenheid heeft gesteld om te onderbouwen dat de onderneming actief is, waarbij te kennen is gegeven welke stukken en documenten een onderbouwing zouden kunnen vormen. Appellant heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, onder meer door overlegging van een e-mail bericht van 25 mei 2012 (met alle bijbehorende stukken) betreffende het opzeggen van het vertrouwen in burgemeester en wethouders van [woonplaats], heeft geen (rechtstreekse) betrekking op het bestreden besluit. Die gronden behoeven dan ook geen bespreking.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2013.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. P.M. Beishuizen