
Uitspraken
Zoekresultaat - inzien document
ECLI:NL:CBB:2012:BV1461
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 04-01-2012
- Datum publicatie
- 20-01-2012
- Zaaknummer
-
AWB 11/339
- Rechtsgebieden
-
Bestuursrecht
- Bijzondere kenmerken
-
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
- Inhoudsindicatie
-
Geen bezwaar/beroep tegen jaarverslag productschap mogelijk. Het betreft niet een andere handeling als bedoeld in artikel 18 Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.
- Vindplaatsen
-
Rechtspraak.nl
- Verrijkte uitspraak
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/339 4 januari 2012
4242 Heffing
Vakheffing bloembollen
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te B, appellante,
gemachtigden: mevrouw C en de heer D, werkzaam bij appellante,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. C.J.A. Groenewoud, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2011 heeft verweerder met een nota heffing opgelegd aan appellante op grond van de Verordening PT vakheffing bloembollen oogstjaar 2009 (hierna: Verordening).
Bij besluit van 23 maart 2011 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 april 2011 beroep ingesteld.
Bij brief van 26 mei 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 23 november 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Daartoe werd overwogen dat het bezwaar is gemaakt tegen het opleggen van de nota. De gronden van het bezwaar richten zich tegen de vermelding van de gemiddelde administratieve lasten voor een ondernemer (€ 23,=) in het jaarverslag van verweerder. Dit jaarverslag is geen besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat. Het opleggen van de nota vindt geen grondslag in het jaarverslag. Ten overvloede licht verweerder nog toe hoe men tot het bedrag aan administratieve lasten is gekomen.
2.2 Appellante betoogt in beroep dat de administratieve lasten hoger zijn dan de lasten die zijn vermeld in het jaarverslag van verweerder. Nu appellante het bedrag uit het jaarverslag reeds heeft bereikt, kan de aangifte niet worden voldaan. Het bezwaar van appellante is ontvankelijk nu het was gericht tegen een handeling, en het vermelden van de € 23,- administratieve lasten is een handeling. Tegen handelingen is op grond van de Verordening PT procedure bezwaarschriften 2009 bezwaar mogelijk.
2.3 Het College overweegt hieromtrent als volgt. Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen het opleggen van de heffing. De gronden van het bezwaar (en ook die van het beroep) richten zich echter niet tegen dat besluit, maar richten zich tegen de vermelding van de gemiddelde administratieve lasten voor een ondernemer in het jaarverslag van verweerder. Deze gronden kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het besluit tot opleggen van de heffing.
Voor zover appellante heeft willen betogen dat zij bezwaar heeft willen instellen tegen het jaarverslag en het bezwaar aldus had moeten worden aangemerkt, overweegt het College het volgende. Ook deze grond helpt appellante niet verder. Op grond van artikel 18 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie staat ook beroep open tegen een andere handeling, door een lichaam ten aanzien van hem ter uitvoering van zijn bestuurstaak verricht, met uitzondering van een privaatrechtelijke rechtshandeling. Behalve dat het dus dient te gaan om een handeling ter uitvoering van een bestuurstaak dient de handeling ook verricht te zijn ten aanzien van de belanghebbende. Naar het oordeel van het College is daarvan bij het vaststellen van een jaarverslag geen sprake. Ook de Verordening PT procedure bezwaarschriften 2009 biedt geen grondslag voor de stelling dat bezwaar kan worden aangetekend tegen het jaarverslag. Deze Verordening stelt weliswaar in artikel 2 dat deze verordening van toepassing is op ingediende bezwaarschriften gericht tegen besluiten of andere handelingen, maar dit moet worden gelezen tegen de achtergrond van artikel 18 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, zoals ook blijkt uit de toelichting op deze Verordening. Gelet op hetgeen hieromtrent is overwogen, slaagt ook dit onderdeel van de grief niet.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2012.
w.g. M. Munsterman w.g. J.A. de Koning