201808587/1/A2.
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Vivare, gevestigd te Arnhem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2018 in zaak nr. 18/399 in het geding tussen:
Vivare
en
de minister voor Wonen en Rijksdienst (thans: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
Procesverloop
Bij vijf onderscheidenlijke besluiten van 31 mei 2017 en 11 juli 2017 heeft de minister, voor zover hier van belang, de aanvragen van Vivare voor subsidie op grond van de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (hierna: de STEP) afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2017 heeft de minister het door Vivare daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2018 heeft de rechtbank het door Vivare daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Vivare hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vivare heeft een nader stuk overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2019, waar Vivare, vertegenwoordigd door mr. R.J. Verweij, advocaat te Nijmegen, vergezeld door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Vivare is een woningcorporatie die zich richt op het bouwen, onderhouden en verhuren van sociale huurwoningen in Arnhem en omgeving. In 2016 en 2017 heeft zij onderhoudswerkzaamheden en energetische verbeteringen uitgevoerd aan 106 woningen in Duiven. Bij de begeleiding van het project heeft zij gebruik gemaakt van een deskundig Energie Prestatie Advies-adviseur, [gemachtigde B] (hierna: de adviseur), voor het laten opstellen van de energie-index en het aanvragen van de STEP-subsidie.
Op 8 maart 2017 zijn de aanvragen voor subsidie ingediend. De minister heeft de aanvragen bij de besluiten van 31 mei 2017 en 11 juli 2017 afgewezen, omdat de opnamedatum van de energie-index voor de woningen meer dan zes maanden voor de datum van de subsidieaanvragen ligt. De aanvragen voldoen niet aan het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de STEP.
Vivare kan zich hierin niet vinden en beroept zich in dit verband op het vertrouwensbeginsel.
Aangevallen uitspraak en hoger beroep
2. Het door Vivare aangevoerde is voor de rechtbank geen aanleiding geweest voor het oordeel dat de aanvragen ten onrechte zijn afgewezen.
3. Vivare betoogt dat de rechtbank het beroep op het vertrouwensbeginsel ten onrechte heeft verworpen. Zij heeft gehandeld op basis van de door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) in augustus 2016 aan haar adviseur telefonisch verstrekte informatie die betrekking had op de termijn waarbinnen de aanvragen moesten worden ingediend. Achteraf bleek deze informatie onjuist en zijn de aanvragen twee dagen te laat ingediend en daardoor afgewezen. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan de door de adviseur schriftelijk en op de zitting bij de rechtbank afgelegde verklaring, waaruit blijkt dat deze wel degelijk specifieke vragen heeft gesteld over de termijn van indiening van de aanvragen. Volgens Vivare zijn er wel degelijk in rechte te honoreren verwachtingen gewekt.
3.1. Artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de STEP luidt:
"In afwijking van artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit bevat de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens en verklaringen:
[…]
b. per woning de bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland geregistreerde energie-index, waarvan de opnamedatum niet meer dan zes maanden ligt voor de datum van de aanvraag tot subsidieverlening, alsmede de opnamedatum van die energie-index;
[…]."
3.2. Niet in geschil is dat de opnamedatum van de energie-index voor de woningen meer dan zes maanden voor de datum van de aanvragen is gelegen en dat de aanvragen daarmee niet voldoen aan het bepaalde in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de STEP. Tussen partijen staat centraal de vraag of Vivare een geslaagd beroep toekomt op het vertrouwensbeginsel.
3.3. Op grond van de verklaring van de adviseur en de toelichting op de zitting is duidelijk geworden dat de adviseur bij de RVO telefonisch heeft geïnformeerd naar de termijn waarbinnen de aanvragen moesten worden ingediend. Echter, niet is komen vast te staan wat daarop van de zijde van de RVO is geantwoord. Dit betekent dat Vivare de gestelde toezegging niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2019
85-834.